Een multimeter heeft een gevoeligheid van 20 Kohm/V De meter is geschakeld op het 10 V bereik De meter wijst 7 Volt aan De eigen weerstand van de meter is
In de schakeling wordt de collector-emittorspanning van de transistor gemeten De meter zelf heeft geen afwijking Welke meter geeft de kleinste meetfout ?
a een meter met inwendige weerstand van 0.1 Ohm b een meter met 0.5 mA uitslag c een meter met een gevoeligheid van 10Kohm/V d een meter met inwendige weerstand van 1 Mohm
Een voor gelijkspanning geijkte draaispoelmeter wordt via een diodebrug aangesloten op een sinusvormige wisselspanning van 1 Khz De meter wijst van de spanning tussen A en B aan
a de maximale waarde b de effectieve waarde c de momentele waarde d de gemiddelde waarde
De voltmeter met een inwendige weerstand van 10 Kohm/volt is ingesteld op het bereik van 10 Volt De inwendige weerstand van de batterij is te verwaarlozen De voltmeter wijst aan
Een multimeter heeft een gevoeligheid van 20 Kohm/Volt De meter is geschakeld op het 10 Volt bereik De meter wijst 7 Volt aan Wat is de weerstand van de meter?
Een amperemeter heeft een inwendige weerstand van 20 Ohm Met een parallelweerstand van 5 Ohm is het meetgebied 20 mA Het meetgebied zonder parallelweerstand is
Een ideale voltmeter, geijkt voor gelijkspanning, wordt via een gelijkrichter aangesloten op een sinusvormige wisselspanning met een Ueff 10 Volt De meter zal ongeveer aanwijzen
Een ideale voltmeter, geijkt voor gelijkspanning, wordt via een gelijkrichter aangesloten op een sinusvormige wisselspanning met een effectieve waarde van 10 Volt De meter zal dan ongeveer aanwijzen
Op een oscilloscoop, aangesloten op de uitgang van de zender, zien we dit beeld De verticale gevoeligheid is 50 V/div De belasting is 50 Ω Het afgegeven vermogen is ongeveer
a amplitude 50 V periodeduur 8 micro-sec b amplitude 100 V periodeduur 4 micro-sec c amplitude 50 V periodeduur 4 micro-sec d amplitude 100 V periodeduur 8 micro-sec
Een wisselstroom met een frequentie van 14 Mhz in een draad van een open voedingslijn kan gemeten worden met een:
a in de draad opgenomen koolweerstand van 1 Ohm en hierover een draaispoelmeter b in de draad opgenomen koolweerstand van 1 Ohm en hierover een draaispoelmeter in serie met een diode c dipmeter d staandegolfmeter
Een staandegolfmeter van 50 Ω is aangesloten tussen een zendontvanger en een 50 Ω coaxiale kabel met antenne. De aanwijzing is 1. Dit betekent dat de :
a voor/achterverhouding van de antenne goed is. b demping van de kabel minimaal is c antenne aangepast is aan de kabel d uitgangsimpedantie van de zendontvanger 50 Ω is
De voltmeter met een inwendige weerstand van 10 kilo-ohm per volt is ingesteld op het bereik van 10 volt. De inwendige weerstand van de batterij is te verwaarlozen. De voltmeter wijst aan:
Een staandegolfmeter voor 50Ω is aangesloten tussen een zendontvanger en een 50 Ω coaxiale kabel met antenne. De aanwijzing is 1. Dit betekent dat de:
a. voor/achter-verhouding van de antenne goed is b. demping van de kabel minimaal is c. uitgangsimpedantie van de zendontvanger 50 Ω is d. antenne aangepast is aan de kabel
lndien een 3-30 MHz staandegolfmeter op UHF wordt toegepast dan zullen aflezing en nauwkeurigheid:
a. geheel niet betrouwbaar zijn b. voldoende betrouwbaar zijn c. alleen kloppen indien de aanwijswaarden door 10 gedeeld worden d. alleen kloppen indien de aanwijswaarden met 10 vermenigvuldigd worden
Een voor gelijkspanning geijkte draaispoelmeter wordt via een diodebrug aangesloten op een sinusvormige wisselspanning van 1 Khz. De meter wijst van de spanning tussen A en B aan:
a de maximale waarde b de momentele waarde c de gemiddelde waarde d de effectieve waarde
Over een meter worden vaak 2 siliciumdiodes tegengesteld parallel geschakeld. Dit wordt gedaan om :
a de meter te beveiligen tegen overspanning b de meter geschikt te maken voor het meten van wisselspanning c de karakteristiek van de meter te verbeteren d de meter geschikt te maken voor het meten van gelijkspanning
Een voltmeter met een meetbereik van 60 volt heeft een gevoeligheid van 10 KΩ/V. Het meetbereik kan worden vergroot tot 300 Volt door een voorschakelweerstand van:
De schakeling wordt gebruikt voor het meten van een wisselspanning met een frequentie van 50 Hz. De draaispoelmeter, die voor gelijkspanning geijkt is, meet van de gelijkgerichte spanning:
a de effectieve waarde b de gemiddelde waarde c de topwaarde d het kwadraat van de effectieve waarde
De staandegolfmeter (SWR) is gemaakt voor een impedantie van 50 Ω. De antenne-aanpassingseenheid (ATU) wordt zo afgeregeld dat de staandegolfmeter 1 aanwijst. Er is nu een staandegolfverhouding van 1 bereikt in:
a alleen kabel 1 b kabel 1 en kabel 2 c alleen kabel 2 d niet in de kabels
De voltmeter heeft een inwendige weerstand van 200 Kilo-ohm. Wanneer de spanning tussen X en Y met deze voltmeter wordt gemeten, bedraagt de meetfout ongeveer:
Aan een milli-amperemeter met een eigen weerstand van 50 ohm en een meetgebied van 0.5 mA wordt een weerstand van 5 ohm paralllel geschakeld. Bij volle uitslag van de meter is de totale stroom door deze meetschakeling:
Een staandegolfmeter voor 50 Ohm is aangesloten tussen een zender en een 50Ohm kabel. De aanwijzing is 1. Dit betekent dat de:
a antenne aangepast is aan de kabel b demping van de kabel minimaal is c uitgangsimpedantie van de zendontvanger 50 Ohm is d voor/achter verhouding goed is
Het signaal uit de signaalgenerator heeft een constante amplitude en doorloopt de frequentieband van 100 Hz tot 100 kHz. De aanwijzing van de buisvoltmeter verloopt daarbij ongeveer zoals in:
De voltmeter heeft een inwendige weerstand van 200 kilo-ohm. Wanneer de spanning tussen de punten X en Y met deze voltmeter wordt gemeten, bedraagt de meetfout ongeveer
Met de schakeling wordt de peak envelope power (PEP) van een enkelzijbandzender gemeten. De condensator moet een waarde van ongeveer 2µF hebben om:
a de aanwijzing de snelle veranderingen van de modulatie te laten volgen b uitstraling van harmonischen door de meter te voorkomen c de aanwijzing onafhankelijk te maken van de golfvorm van de onhullende d de effectieve waarde van de HF wisselspanning te meten.
Een voltmeter met een gevoeligheid van 10KΩ/v is via een onbekende weerstand aangesloten op een spanning van 20 volt. Als de meter op het 10 volt bereik staat, wijst deze 5 volt aan: De waarde van de onbekende weerstand R is:
Een laagfrequent-oscilloscoop heeft een ingangsimpedantie van 1 MΩ parallel met 20 pF. Men meet met een afgeschermde kabel van 100 pF per meter met een lengte van 80cm. Het meetpunt wordt nu belast met:
a 1 MΩ en 100pF b 1 MΩ en 20 pF c 1 MΩ en 120 pF d 1 MΩ en 16 pF
De demping tussen twee verticale halvegolfdipolen wordt gemeten op een bepaalde frequentie. De antennes zijn opgesteld in de vrije ruimte. Als de frequentie wordt verdubbeld en de afmetingen van de halvegolfdipolen hierop worden aangepast, dan zal de demping:
a gelijk blijven b 6 dB toenemen c 3 dB afnemen d 3 dB toenemen
De staandegolfverhouding in een antennekabel wordt bepaald door:
a de mate waarin de zendantenne-impedantie afwijkt van de impedantie van de kabel b het aan de antenne toegevoerde vermogen gedeeld door het afgegeven vermogen van de zender c het afgegeven vermogen van de zender min het vermogen toegevoerd aan de antenne d de som van het afgegeven vermogen van de zender en het aan de antenne toegevoerde vermogen
De amplitude-lineariteit van een EZB-zender wordt getest m.b.v. oscilloscoop gekoppeld met de zenderuitgang. De gebruikelijke methode is door de zender te moduleren met:
a. één LF-blokgolf b. één sinusvormig LF-signaal c. twee sinusvormige LF-signalen d. normale spraaksignalen
Van een UHF-ontvanger, bedoeld voor inbouw in een satelliet, wordt het ruisgetal bij kamertemperatuur gemeten. Na lancering van de satelliet blijkt het ruisgetal te zijn veranderd: Het ruisgetal na lancering is:
a. lager door de grote afstand tot aardse stoorbronnen b. hoger omdat de voeding wordt verkregen door zonnecellen c. lager door de lagere temperatuur in de ruimte d. hoger door de lagere temperatuur in de ruimte
X is een kwartskristal voor 7 MHz (grondtoon). Ui wordt opgewekt door een signaalgenerator met nauwkeurig instelbare frequentie f. Als f heel langzaam van 6,99 naar 7,01 MHz wordt veranderd, is op de voltmeter V te zien dat het kristal resoneert.
a. alleen één piek b. alleen één dip c. een piek gevolgd door een dip d. een dip gevolgd door een piek
De transformator is verliesvrij. Als de schakelaar in stand 1 staat, is de stroom door de ampèremeter 9 ampère. Zetten we de schakelaar in stand 2, dan is de stroom door de ampèremeter:
Een dipmeter kan worden gebruikt voor het meten van:
A. het stuurvermogen van de eindtrap van een zender B. de resonantiefrequentie van een kring C. de nauwkeurigheid van een digitale frequentiemeter D. de vervorming van een lineaire versterkertrap.
Een enkelzijbandzender wordt met twee even sterke Sinusvormige audiosignalen van respectievelijk 800 Hz en 1000 Hz uitgestuurd. Het uitgangssignaal wordt zichtbaar gemaakt op een oscilloscoop. Dit beeld geeft aan dat een van de zendertrappen:
A. niet lineair is B. overstuurd wordt C. parasitair oscilleert D. veel harmonischen produceert
Een voltmeter met een gevoeligheid van 10.000 ohm/V staat op het 10 volt bereik. Via een onbekende weerstand R wordt de meter aangesloten op een spanning van 20 volt. Als de meter 5 volt aanwijst , hoe groot is dan de weerstand R?
a een zender te belasten zonder signalen uit te stralen b nauwkeurige frequentiemetingen uit te voeren c de kans op televisiestoring (TVI) te verminderen d lange afstand verbindingen te maken
Met behulp van een signaalgenerator (G) en een oscilloscoop (O) wordt de resonantiefrequentie van een parallelkring bepaald (1-5 MHz). De uitgangsimpedantie van de generator is 50 ohm, de ingangsimpedantie van de oscilloscoop is 10 Mohm. De beste schakeling is:
a schakeling 1 b schakeling 4 c schakeling 2 d schakeling 3
Om de resonantiefrequentie van een kring te bepalen koppelt men een dipmeter:
a capacitief met de condensator, met koppelsnoeren b inductief met de spoel, met zeer losse koppeling c inductief met de spoel, met zeer vaste koppeling d capacitief met de condensator, met seriecapaciteit
De absorptie-frequentiemeter maakt gebruik van het effect dat:
a er verstemming optreedt van de frequentiemeter b er verstemming optreedt van de stralende bron c een stralende bron hf energie absorbeert d een stralende bron hf energie afgeeft
-
100 . Een hf-oscillator moet elektrisch en mechanisch stabiel zijn om te bereiken dat de oscillator geen:
a sleutelklikken genereert b frequentieverloop vertoont c vervorming veroorzaakt d over modulatie veroorzaakt