H 06 Antennes en transmissielijnen 0-100
┘
H 06 Antennes en transmissielijnen 101-200
001
De naam voor element 3 is
a straler
b reflector
c director
-
002
De antennevoedingslijn die het best dich bij metalen objecten kan worden toegepast is
a coaxiale kabel
b twin-lead
c open lijn
-
003
Een nadeel van een kwartgolf draadantenne zonder voedingslijn is
a de even harmonischen worden niet onderdrukt
b het punt van maximale straling ligt vlakbij de zender
c de zeer hoge spanning die kan optreden op het voedingspunt
-
004
Een ronde golfgeleider [golfpijp] heeft een inwendige diameter van 10 cm
Om hoogfrequente energie te kunnen transporteren moet de golflengte van het signaal
a groter dan 20 cm zijn
b gelijk aan 20 cm zijn
c kleinder dan 20 cm zijn
d de golflengte is niet van belang
-
005
Een schakeling om mantelstromen tegen te gaan is
a schakeling 3
b schakeling 2
c schakeling 1
d schakeling 4
-
006
Wat is de beste schakeling voor de ingang van een hoogfrequentversterker?
a schakeling 2
b schakeling 4
c schakeling 3
d schakeling 1
-
007
Het voornaamste doel van een aanpassingsnetwerk tussen zender en antennekabel is
a beveilliging tegen gevaar bij aanraking antennedraad
b optimale belasting van de zender
c meten van de staandegolfverhouding in de antennekabel
d vermindering van de terugwerking op de zenderfrequentie
-
008
Een halve golf enkele dipool wordt op dezelfde plaats vervangen door een halve golf gevouwen dipool
In beide gevallen is het door de antenne uitgestraalde vermogen 100 watt op 14.1 Mhz
Het op 1000km afstand ontvangen signaal
a verandert niet
b wordt zwakker
c wordt sterker
d wordt onneembaar
-
009
Deze antenne straalt
a boven
b links
c rechts
-
010
Welke figuur stelt een eindgevoede halvegolfantenne voor ?
a figuur 1
b figuur 2
c figuur 3
-
011
Voor de koppeling van de zender met de antenne wordt vaak coax kabel gebruikt
Een belangrijke reden hiervoor is
a afscherming tegen ongewenste straling
b goede staandegolfverhouding
c lage demping
-
012
De reikwijdte ven een UHF-zender wordt het meest vergroot door:
a het overgaan van enkelzijbandmodulatie op frequentiemodulatie
b het overgaan van horizontale op verticale polarisatie
c een open dipool te voorzien van een reflector
d het vervangen ven een open dipool door een gevouwen dipool
-
013
Door het aanbrengen van seriespoelen in een dipoolantenne zal de
a resonatiefrequentie hoger worden
b opstraalhoek veranderen
c resonantiefrequentie lager worden
d resonantiefrequentie niet veranderen
-
014
De ingangimpedantie van een open halvegolf dipoolantenne gedraagt zich beneden de resonantiefrequentie als
a inductief
b reeel en laagohmig
c capacitief
d reeel en hoogohmig
-
015
Yagi-antennes bevatten zogenaamde parasitaire elementen
Als ze op de juiste manier geplaatst zijn
a verhogen ze de versterking [gain] en de voor/achterverhouding
b verhogen ze alleen de voor/achterversterking
c verhogen ze alleen de versterking [gain]
d verbeteren ze alleen de voet-punt impedantie
-
016
Een open [niet kortgeloten] stuk coaxiale kabel kan gebruikt worden als parallelresonantiekring indien de met een meetlat gemeten lengte
a ongeveer 30procent korter is als een halvegolflengte
b een kwartgolflente lang is
c ongeveer 30procent langer is dan een halvegolflengte
d een halvegolflengte lang is
-
017
De demping tussen twee verticale halvegolfdipiolen wordt gemeten op een frequentie
De antennes staan opgesteld in de vrij ruimte
Als de frequentie wordt verdubbeld en de afmetingen van de halvegolfdipolen hierop worden aangepast, dan zal de demping
a 3 dB afnemen
b 3 dB toenemen
c 6 dB toenemen
d gelijk blijven
-
018
Een halvegolf gevouwen dipoolantenne voor de 40-meterband wordt gevoed door een lintlijn met
een karakteristieke impedantie van 300 Ohm
De lengte van deze voedingslijn
a moet een oneven aantal kwartgolf-lengten bedragen
b mag ieder willekeurige lengte hebben
c moet precies 20 meter zijn
d moet een even aantal halvegolf-lengten bedragen
-
019
Een balun met een impedantie-transformatieverhouding van 1op4 wordt toegepast om
a het richteffect te verbeteren
b de antenne op de juiste frequentie in resonantie te brengen
c een gevouwen dipool van 300 Ohm aan een coaxkabel van 75 Ohm aan te passen
d een 300 Ohm dipool aan een 300 Ohm open voedingslijn aan te passen
-
020
Het doel van een balun in een antennesysteem is het
a vergroten van de staandegolfverhouding
b beschermen van het antennesysteem tegen blikseminslag
c vermindering van de uitstraling van harmonischen
d voorkomen van mantelstromen op de kabel
-
021
In welke figuur is de aanpassing bij de halve golf antenne juist
a figuur 1
b figuur 2
c figuur 3
d figuur 4
-
022
Stelling 1
Het aan de voorzijde van een gevouwen dipool uitgezonden vermogen is groter dan het aan de achterzijde uitgezonden vermogen
Stelling 2
De voor/achterverhouding van een gevouwen dipool is groter dan die van een yagi-antenne
Wat is juist?
a 1 en 2
b geen
c alleen 1
d alleen 2
-
023
Om een hf-radioverbinding te maken over een zo groot mogelijke afstand wordt een antenne toegepast met een
a horizontale polarisatie
b verticale polarisatie
c grote opstralingshoek
d kleine opstralingshoek
-
024
Een seriekring heeft een resonatiefrequentie van 100 MHz
Voor 90 MHz gedraagt de kring zich als een
a condensator
b weerstand
c spoel
d doorverbinding
-
025
De verkortingsfactor is er bij een stuk coaxiale kabel de oorzaak van dat de verhouding
werkelijke lengte/elektrische lengte [lengten in dezelfde eenheid uitgedrukt]
a groter is dan 1
b gelijk is aan 1
c kleiner is dan 1
d afhankelijk is van de kabeldemping
-
026
De polarisatie van een radiogolf
a staat in eerste instantie loodrecht op het stralende element van de zendantenne
b is afhankelijk van de antenneversterking
c is in eerste instantie evenwijdig aan het stralende element van de zendantenne
d is afhankelijk van de hoogte van de zendantenne
-
027
Yagi-antennes bevatten zogenaamde parasitaire elementen
Als ze op de juiste manier geplaatst zijn
a verhogen ze de versterkijn [gain] en de voor/achterverhouding
b verhogen ze alleen de versterking [gain]
c verhogen ze alleen de voetpunt-impedantie
d verhogen ze alleen de voor/achterverhouding
-
028
Om een hoogohmige antenne aan te passen aan een voedingslijn met een lagere impedantie, wordt een STUB toegepast
Wat is juist?
a lengte1= 1/2 lambda einde A kortgesloten
b lengte1= 1/4 lambda einde A open
c lengte1= 1/4 lambda einde A kortgesloten
d lengte1= 1/8 lambda einde A open
-
029
Een parabolische reflector wordt met een ideale belichter gebruikt op 24 Ghz en heeft daarbij een gain van 30dBi
Als dezelfde parabolische reflector met eveneens een ideale belichter wordt gebruikt op 47 Ghz, dan wordt de gain
a 60 dBi
b 36 dBi
c 24 dBi
d 30 dBi
-
030
Het effectief opvangend oppervlak van een halvegolfdipool is
a evenredig met lambda
b onafhankelijk van lambda
c evenredig met 1/lambda2
d evenredig met lambda2
-
031
Een balun wordt toegepast om
a een asymetrische kabel aan een dipool aan te sluiten
b het richteffect van de antenne te verbeteren
c een symmetrische voedingslijn aan een dipool aan te sluiten
d de polarisatie van de antenne te veranderen
-
032
Voor de verbindingen over zeer grote afstand moet de opstraalhoek van de antenne
a 90 graden zijn
b tussen de 30 en 45 graden zijn
c minder dan 30 graden zijn
d tussen de 45 en 90 graden zijn
-
033
Bij verdubbeling van de antennehoogte zal in het vrije veld de HF-radiohorizon
a geen verandering ondergaan
b meer dan een factor 10 komen te liggen
c ongeveer een factor 4 verder komen te liggen
d minder dan een factor 2 verder komen te liggen
-
034
Een schakeling om mantelstromen tegen te gaan is
a schakeling 4
b schakeling 1
c schakeling 3
d schakeling 2
-
035
De afstand die met een amateur UHF-verbinding met paraboolantennes onder goede omstandigheden rechtstreeks kan worden overbrugd, bedraagt
a 2.5 km
b meer dan 50 km
c 1 km
d 25 km
-
036
Om een laagohmige antenne aan te passen aan een hoogohmige voedingslijn wordt een STUB toegepast
Wat is juist?
a lengte 1 1/2 golflengte einde A open
b lengte 1 1/4 golflengte einde A open
c lengte 1 1/8 golflengte einde A kortgesloten
d lengte 1 1/4 golflengte einde A kortgesloten
-
037
De demping bij vrije-ruimtepropagatie tussen twee rondstralende antennes wordt gemeten
Als de onderlinge afstand wordt verdubbeld dan zal de demping
a gelijk blijven
b toenemen met 2 dB
c toenemen met 6 dB
d toenemen met 3 dB
-
038
Als het stralende deel van een antenne langer wordt gemaakt dan zal zijn resonantiefrequentie
a geheel verdwijnen
b hoger worden
c gelijk blijven
d lager worden
-
040
Een verticale antenne heeft een lengte van 10 meter.
De impedantie van de antenne is ongeveer 36 Ohm.
De zendfrequentie is ongeveer:
a 7.5 Mhz
b 10 MHZ
c 30 Mhz
d 15 Mhz
-
039
Bij verdubbeling van de antennehoogte zal in het vrije veld de VHF-radiohorizon:
a geen verandering ondergaan
b meer dan factor 10 verder komen te liggen
c ongeveer een factor 4 verder komen te liggen
d minder dan een factor 2 verder komen te liggen
-
041
Paraboolantennes worden hoofdzakelijk gebruikt in de frequentieband:
a 30-300 Mhz
b 100-300 Mhz
c 300-1000 Mhz
d 1000 Mhz en hoger
-
042
Een nadeel van een antenne met traps tov een gewone antenne is dat deze:
a harmonischen frequenties sterker zal uitstralen
b geneutronyseerd dient te worden
c slecht op 1 band gebruikt kan worden
d te breedbandig is voor het werken op hogere frequenties
-
043
Tussen de antennes van een mobiele zender en een vaste ontvanger bestaat vrij zicht.
Er treden geen reflecties op.
Als de afstand tussen de zender en ontvanger wordt verdubbeld zal de afgegeven spanning van de ontvangstantenne:
a gelijk blijven zolang de zender in zicht is
b verminderen tot een kwart van zijn vorige waarde
c varieren op een onvoorspelbare wijze
d verminderen tot de helft van zijn vorige waarde
-
044
De antennes staan opgesteld in de vrije ruimte.
Met deze opstelling wordt de propagatieverzwakking op 433 Mhz vergeleken met 144 Mhz.
De zend- en ontvangstantennes zijn verticale halvegolf dipolen voor die frequenties.
De door de ontvangstantenne afgegeven spanning is op 433 Mhz tov 144 Mhz:
a 3 x groter
b 1/3
c gelijk|
d 6x zo groot
-
045
Welke van de schakelingen geeft de meest veilige aankoppeling van de antenne aan de eindtrap van de zender:
a schakeling 2
b schakeling 1
c schakeling 4
d schakeling 3
-
046
Twee stukken coaxkabel met een elektrische lengte van elk 0.25ʎ en een karakteristieke impedantie van 70Ω zijn in serie geschakeld.
De staandegolfmeter (SGM), welke is gemaakt voor 50Ω, geeft een sgm aan van ongeveer:
a 2.8
b 1
c 2
d 1.4
047
De verkortingsfaktor is er bij een stuk coaxiale kabel de oorzaak van dat de verhouding
werkelijke lengte/elektrische lengte:
a groter is dan 1
b gelijk is aan 1
c kleiner is dan 1
d afhankelijk is van de kabeldemping
-
048
De antenne is ontworpen voor de 80- en 40-+ meter amateurband.
In de antenne zijn gelijke -traps- opgenomen.
Stelling 1:
de TRAPS gedragen zich op de 40-meter als een sperfilter, waardoor de eindstukken van de antenne niet meewerken.
Stelling 2:
De traps gedragen zich op de 80-metr als een capacitieve reactantie, waardoor de beide eindtukken worden aangekoppeld.
Wat is juist?
a 2
b 1 en 2
c 1
d geen van beiden
049
Het voordeel van een coaxiale kabel tov een open voedingslijn is dat bij de coaxiale kabel:
a de karakteristieke impedantie (golfweerstand) hoger is
b de kabel minder straalt
c er geen staande golven kunnen optreden
d de verliezen lager zijn
-
050
De karakteristieke impedantie (Zc) van de coaxiale kabel is 50 Ohm.
Zi is ongeveer:
a 60 ohm
b 50 ohm
c 75 ohm
d 33 ohm
-
051
Een zendantenne wordt in het midden gevoed.
Welke figuur geeft de juiste stroomverdeling?
a figuur 1
b figuur 2
c figuur 3
d figuur 4
-
052
Om een eindversterker aan de coaxkabel aan te passen is het meest algemeen bruikbare aanpassingsnetwerk:
a. netwerk 4
b. netwerk 1
c. netwerk 2
d. netwerk 3
-
053
De diameter van paraboolantennes is:
a. 2x de gebruikte golflengte
b. veel groter dan de gebruikte golflengte
c. ongeveer gelijk aan de gebruikte golflengte
d. veel kleiner dan de gebruikte golflengte
-
054
Een voordeel van een open voedingslijn ten opzichte van een coaxiale kabel is dat bij de open lijn:
a. er geen staande golven kunnen optreden
b. de verliezen lager zijn
c. de karakteristieke impedantie (golfweerstand) lager is
d. de lijn minder straalt
-
055
Van elke coaxkabel is de karakteristieke impedantie en de elektrische lengte gegeven.
De staandegolfmeter (SGM), welke is gemaakt voor 50 Ω, geeft ongeveer aan:
a. 1,0
b. 0,7
c. 1,4
d. 2,0
-
056
Bij een frequentie, hoger dan F-res, is de impedantie van deze schakeling:
a maximaal
b capacitief
c inductief
d ohms
-
057
Hoe lang moeten de parasitaire elementen X, Y en Z zijn?
a X = 91 cmY = 92 cmZ= 102 cm
b X = 92 cmY = 102 cmZ = 105 cm
c X = 105 cmY = 102 cmZ = 92 cm
d X = 91 cmY = 102 cmZ = 105 cm
-
058
De antenne met de “traps”werkt op 7 en 14 Mhz als halvegolf dipool.
De “traps”bevatten elk een:
a seriekring afgestemd op 7 Mhz
b spoel
c parallelkring afgestemd op 14 Mhz
d capaciteit
-
059
Een halvegolf lijnstuk (dat zijn twee kwartgolf lijnstukken in serie) heeft een tranformatieverhouding van:
a 2
b 4
c 1
d 0.5
-
060
De karakteristieke impedantie van een open voedingslijn met parallelle geleiders hangt af van de:
a de afstand tussen de draden en de draaddikte
b afstand tussen de draden en de lijnlengte
c frequentie van het signaal en de lijnlengte
d de frequentie van het signaal en de draaddikte van de geleiders
-
061
De karakteristieke impedantie van een stuk voedingslijn van 20 meter lang is 52 Ohm.
Wanneer er 10 meter wordt afgeknipt, is de karakteristieke impedantie:
a 13 Ω
b 104 Ω
c 52 Ω
d 26 Ω
-
062
Om een hf-verbinding te maken over een zo groot mogelijke afstand, wordt een antenne toegepast met een:
a grote opstralingshoek
b horizontale polarisatie
c kleine opstralingshoek
d verticale polarisatie
-
063
Aurora-reflectie treedt voornamelijk op bij frequenties:
a van 100 Khz tot 30 Mhz
b lager dan 100 Khz
c van 30 Mhz tot 1 Ghz
d boven de 1 Ghz
-
064
De staandegolfmeter is gemaakt voor 50 Ω.
De antenne-aanpassingseenheid (ATU) wordt zo afgeregeld dat de staandegolfmeter (SGM) 1 aanwijst.
Er is nu een staandegotfverhouding van 1 bereikt in:
a. alleen kabel 1
b. kabel 1 en kabel
c. geen van beide kabels
d. alleen kabel 2
-
065
De belangrijkste component van een breedband-kunstantenne is een:
a. draadgewonden weerstand
b. yzerkernspoel
c. niet-inductieve weerstand
d. luchtspoel
-
066
Een halvegolf antenne wordt in het midden gevoed.
Dit is het punt van maximale:
a resonantie
b impedantie
c spanning
d stroom
-
067
Een transmissietijn dient om:
a. de antenneweerstand te verlagen
b. de juiste aanpassing tussen de antenne en de zender te verkrijgen
c. hoogfrequentenergie over te dragen
d. de antenneweerstand te verhogen
-
068
Welke figuur geeft het stralingsdiagram van een halvegolf dipoolantenne weer?
a figuur 3
b figuur 4
c figuur 2
d figuur 1
-
069
Om harmonischen van de zendfrequentie te onderdrukken wordt aan de coaxiale voedingslijn naar de antenne een coaxiale stub aangebracht.
Wat is juist:
a lengte L = 33 cm; einde A = kortgesloten
b lengte L = 66 cm; einde A = kortgesloten
c lengte L = 33 cm; einde A = open
d lengte L = 99 cm; einde A = open
-
070
Een halve golf gevouwen dipool wordt gevoed door een 300 ohm lintlijn.
De staandegolfverhouding in de voedingslijn bij de zender bedraagt ongeveer:
a 2
b 1
c 4
d 8
-
071
Een staandegolfmeter voor 50 Ω meet een staandegolfverhouding van 1 op een coaxiale kabel van 50 Ω wanneer deze is afgesloten met een :
a weerstand van 50 Ω
b hoge impedantie
c reactantie
d kortsluiting
-
072
De LC-kring, parallel aan de ingang van de ontvanger, dient om:
a de bandbreedte van de ontvanger te verkleinen
b de versterking van de ontvanger te vergroten
c de bandbreedte van de ontvanger te vergroten
d een storend signaal uit te filteren
-
073
Een halvegolfantenne wordt aan het einde gevoed via een voedingslijn met een lengte van een kwartgolf.
De impedantie is dan:
a hoog
b oneindig
c nul
d laag
-
074
Een zender werkend op 3.5 Mhz wordt aangesloten op een antenne bestaande uit een draad met een lengte van 25 meter.
Welke koppeling is het meest geschikt?
a figuur 2
b figuur 1
c figuur 3
d figuur 4
-
075
De bundelbreedte van een paraboolantenne wordt bepaald door:
a de diameter van de parabool
b de eigenschappen van de straler
c de gebruikte polarisatie
d het materiaal waarvan de paraboolis gemaakt
-
076
De karakteristieke impedantie van een coaxkabel is Onhankelijk van:
a de materiaaldikte van de buitengeleider
b de binnendiameter van de buitengeleider
c het dielectricum tussen de binnen- en buitengeleider
d de buitendiameter van de binnengeleider
-
077
Een gevouwen dipool heeft ten opzichte van een open dipool:
a een hogere aansluitimpedantie
b een sterker richteffect
c kleinere afmetingen
d een lagere aansluitimpedantie
-
078
De juiste manier om een coaxiale kabel met een karakteristieke impedantie van 75 Ω met een halvegolf dipool te verbinden is:
a figuur 2
b figuur 1
c figuur 3
d figuur 4
-
079
Een gevouwen dipool voor de 2-meter band wordt volgens de figuur aangesloten.
De gebruikte coaxiale kabel (70Ω) heeft een isolatie van polyethyleen.
Voor een goede aanpassing bedraagt de lengte L ongeveer:
a 100 cm
b 69 cm
c 50 cm
d 38 cm
-
080
Bij een frequentie, hoger dan de resonantiefrequentie, is de impedantie
a maximaal
b capacitief
c inductief
d ohms
-
081
De coaxkabels hebben een verlies van 3 dB per 100 meter.
Tussen de zender en de belasting geldt het verlies in dB:
a alleen afhankelijk is van het diëlectricum van de kabels
b in beide opstellingen gelijk is
c in opstelling 2 groter is dan in 1
d in opstelling 1 groter is dan in 2
-
082
Een voedingslijn met een elektrische lengte van ¼ golflente is aan het einde kortgesloten.
De ingangsimpedantie Zi is ongeveer:
a zeer laag
b 12.5 Ohm
c zeer hoog
d 50 Ohm
-
083
De golflengte van een elektromagnetisch verschijnsel in een voedingslijn is altijd kleiner dan lucht.
Hierbij speelt vooral een rol:
a het skineffect
b de verkortingsfactor
c de verliesfactor
d de reflectiecoëfficiënt
-
084
De lengte van de coaxiale kabel is willekeurig.
De zender is optimaal aangepast bij een wikkelverhouding van nprim :nsec is:
a 1:2
b 1:1
c 6:1
d 2:1
-
085
De meter geeft een staandegolfverhouding (SWR) van 3 aan.
De staandegolfverhouding op de kabel kan worden verkleind door:
a aanpassing tussen de zendereindtrap en de kabel te verbeteren
b de aanpassing tussen de antenne en de kabel te verbeteren
c tussen zender en meter een pi-filter op te nemen
d tussen meter en kabel een pi-filter op te nemen
-
086
Om harmonischen van de zendfrequentie te onderdrukken wordt aan de coaxiale voedingslijn naar de antenne een coaxiale stub aangebracht.
Wat is juist?
a lengte L66cm einde A kortgesloten
b lengte L99cm einde A open
c lengte L33cm einde A open
d lengte L33cm einde A kortgesloten
-
087
Een golfpijp is een:
a geleider voor electro-magnetische golven
b coaxiale kabel met rechthoekige doorsnede
c UHF laagdoorlaatfilter
d bepaald type UHF-antenne
-
088
Een dipool antenne wordt met een 50Ω kabel via een antenne aanpassingseenheid (ATU) en een staandegolfmeter (SWR) met de zender verbonden.
Door afregeling van de ATU gaat de aanwijzing van de SWR-meter van 2 naar 1.
Dit komt omdat:
a het stralingsdiagram van de antenne veranderd is
b de SWR in de antennekabel veranderd is
c de kabelverliezen naar de antenne verminderd zijn
d de kabel met de antenne aangepast is op de impedantie van de SWR-meter
-
089
De coaxkabels hebben een karakteristieke impedantie van 70Ω.
De elektrische lengte is aangegeven.
De zenders moeten met 50Ω worden belast.
De aanpassing wordt verkregen:
a 2
b 1
c geen
d 1 en 2
-
090
In welke figuur is de aanpassing juist?
a 1
b 3
c 2
d 4
-
091
Het effectief opvangend oppervlak van een halvegolf-dipool is:
a. evenredig met λ
b. onafhankelijk van λ
c. evenredig met λ²
d. evenredig met 1/ λ²
-
092
De zender heeft een ingebouwde staandegolfmeter (SWR).
Door afregeling van de antenne-aanpassingseenheid (ATU) wijst de staandegolfmeter 1 aan.
Door het afregelen van de antenne-aanpassingseenheid:
a.is de zender juist belast
b.zijn de verliezen in de antennekabel veranderd
c.is de SWR in de antennekabel veranderd
d.is het stralingsdiagram van de antenne veranderd
-
093
De resonantiefrequentie van een antenne wordt verhoogd door:
a de opstelhoogte van het stralende element te verkleinen
b het stralende element te verkorten
c een aardvlak aan te brengen
d het stralende element te verlengen
-
094
Een halvegolf-dipool wordt in het midden gevoed.
De stroomverdeling over de dipool is aangegeven in figuur:
a. A
b. B
c. C
d. D
-
095
De polarisatierichting van het signaal uitgezonden door een draadantenne wordt bepaalt door:
a de hoek van de antenne tov het aardoppervlak
b het aantal golven dat de antenne lang is
c de aanpassing van de antenne aan de zender
d de antenne wel of niet symmetrisch te voeden
-
096
Een antenne wordt in het midden symmetrisch gevoed via een open kwartgolflijn.
Welke tekening geeft de juiste spanningsverdeling op straler en voedingslijn weer?
a A
b B
c C
d D
-
097
Een paraboolantenne met een schoteldiameter van 1 meter wordt gebruikt op een frequentie van 5,6 GHz.
Indien dezelfde schotel vervolgens wordt gebruikt voor een antenne op een frequentie van 10,5 GHz, wordt de:
AntennewinstOpeningshoek(bundelbreedte)
A. groter groter
B. groter kleiner
C. kleiner groter
D. kleiner kleiner
-
098
De voetpuntimpedantie van een groundplane antenne, waarvan de radialen naar beneden worden gebogen, zal:
A. hoger worden
B. lager worden
C. gelijk blijven
D. zuiver capacitief worden
-
099
De zender heeft een ingebouwde staandegolf (SWR)meter.
Door afregeling van de antenne-aanpassingseenheid (ATU) wijst de SWR meter 1 aan.
Door het afregelen van de antenne-aanpassingseenheid:
A. is de zender juist belast
B. is de SWR in de antennekabel veranderd
C. zijn de verliezen in de antennekabel verminderd
D. is het stralingsdiagram van de antenne veranderd
-
100
Voor een golfpijp geldt dat deze:
A. signalen op elke frequentie kan transporteren
B. signalen beneden een bepaalde grensfrequentie kan transporteren
C. signalen boven een bepaalde grensfrequentie kan transporteren
D. alleen ongemoduleerde signalen kan transporteren
-