┘
001
De belangrijkste component van een breedband-kunstantenne is een:
a draadgewonden weerstand
b luchtspoel
c niet-inductieve weerstand
-
002
Een staandegolfmeter, opgenomen in de antennekabel van een zender, geeft een indicatie van de:
a antenneversterking
b uitgangsimpedantie van de zender
c gereflecteerde energie
-
003
Om de resonantiefrequentie van een kring te bepalen koppelt men een dipmeter:
a inductief met de spoel, met zeer vaste koppeling
b inductief met de spoel, met zeer losse koppeling
c capacitief met de condensator, met seriecapaciteit
-
004
Van een niet aangesloten kring is de resonantiefrequentie te bepalen met een:
a universeelmeter
b dipmeter
c frequentieteller
-
005
De meest gebruikte impedantie van kunstantennes voor VHF is:
a 25 Ω
b 50 Ω
c 100 Ω
-
006
Om de resonantiefrequentie van een afgestemde kring met één instrument te bepalen wordt gebruik gemaakt van een:
a oscilloscoop
b frequentieteller
c dipmeter
-
007
Een hf-oscillator moet elektrisch en mechanisch stabiel zijn om te bereiken dat de oscillator geen:
a frequentieverloop vertoont
b sleutelklikken genereert
c vervorming veroorzaakt
-
008
Een staandegolfmeter voor 50 Ω is aangesloten tussen een zendontvanger en een 50 Ω coaxiale kabel met antenne. De aanwijzing is 1.
Dit betekent dat de:
a antenne aangepast is aan de kabel
b demping van de kabel minimaal is
c uitgangsimpedantie van de zendontvanger 50 Ω is
-
009
Met een dipmeter bepaalt men:
a de frequentiezwaai van een FM-zender
b de resonantiefrequentie van een kring
c de staandegolfverhouding
-
010
Een 50 Ω staandegolfmeter (SWR) is met 50 Ω coaxkabels van elk 5 meter geschakeld tussen een zender en een belasting X.
Deze meter wijst 1 aan.
In X bevindt zich een:
a weerstand
b kortsluiting
c open einde
-