N-01-01-004-vr
001
De stroom die een weerstand in gaat is:

a   gelijk aan de stroom die er uit komt
b   groter dan de stroom die er uit komt
c   kleiner dan de stroom die er uit komt

-
002
De stroom door de weerstand R is:

a   7,5 A
b   1 A
c   5 A

-
003
Door een weerstand loopt een stroom.
Hierdoor ontstaat over deze weerstand een spanning van 12 volt.
De stroom wordt vier maal zo groot gemaakt.
De spanning wordt dan:

a   3 V
b   24 V
c   48 V

-
004
De beweging van elektronen onder invloed van een elektrische spanning heet:

a   weerstand
b   stroom
c   capaciteit

005
Door een weerstand van 2 kilo-ohm loopt een stroom van 5 milliampére.
De spanning over de weerstand is:

a   10V
b   0,4V
c   2,5V

-
006
Door een weerstand loopt een stroom van I ampére.
De spanning over deze weerstand is evenredig met:

a   I
b  
I
c  I2

-
007
Een zender bestaat uit drie modulen.
De totale opgenomen gelijkstroom is 1 ampére.
De stroom in module 3 bedraagt:

a   580 mA
b   900 mA
c   480 mA

-
008
Een dikke koperdraad heeft in vergelijking met een dunne koperdraad van dezelfde lengte:

a   minder weerstand
b   evenveel weerstand
c   meer weerstand

-
009
Bij het doorverbinden van de klemmen X en Y wijst de draaispoelmeter volle uitslag aan.
De uitslag halveert bij aansluiten van een weerstand tussen x en y met een waarde van:

a   150 K

b   300 K

c   75  K


-
010
De inwendige weerstand van de ampéremeter bedraagt 1 ohm.
De stroom door de weerstand R is gelijk aan:

a   10 A
b   10/11 A
c   11/10 A

-