8.14 Gelijkstroom- en hoogfrequentvermogen
Gelijkstroomvermogen
Gelijkstroomvermogen kan worden gemeten met een spanningsmeter en een stroommeter. Als wij de spanning en de stroom weten kunnen wij het gelijkstroomvermogen uitrekenen. Er zijn ook echte Wattmeters. Dit zijn meters met 4 aansluitingen, 2 aansluitingen sluiten wij parallel (voor de spanning) aan en 2 aansluitingen sluiten wij in serie (voor de stroom) aan.  Hiernaast zie je een afbeelding van zo een wattwater.

Hoogfrequentvermogen
De meeste eenvoudige manier om een hoogfrequent vermogen te meten is door middel van een dummyload (kunstantenne) een diode, een condensator en een spanningsmeter.
Hierboven zien wij het schema.
Links zien wij de aansluitpoorten voor op de HF zender.
De  weerstand rechts daarvan stelt de dummyload voor.
Doorgaans worden meer weerstanden gebruikt om een dummyload te maken, maar voor het overzicht hebben wij het hier beperkt tot één weerstand van 50 ohm.
Over deze dummyload zetten wij een diode en een condensator.
De spanning over de condensator meten wij.
Dit is dan de piekspanning.
Effectieve waarde is dan 0,71 x Upiek.
Als we nu het vermogen uitrekenen met die  effectieve waarde dan is  P = Ueff2 / R.
Wil je toch doorrekenen met Upiek, dan geldt P = Upiek² / 2R.
De verklaring van deze formule vind je onderaan deze les.
Als de spanning die wij meten klein is, moeten wij de spanning die vervalt over de diode. 0,7 Volt bij een siliciumdiode, optellen bij de spanning die wij meten.
Voorbeeld:
We hebben een diezelfde zender als hierboven.
We sluiten hierop een dummyload nu aan van 70 Ohm, zoiets doen ze op het examen ook wel eens.
Met een siliciumdiode en een condensator over de dummyload, meten wij een piekspanning van 19,3 Volt.
Wat is het vermogen?
We moeten eerst de 0,7 Volt die valt over de siliciumdiode optellen bij wat wij meten.
We krijgen dan 19,3 Volt + 0,7 Volt = 20 Volt.
We passen dan de formule toe,
P = U²piek / 2R = 400 / 140 = 2,86 Watt.

Opmerking:
Het is wellicht goed om nog even te kijken waar die formule P = U² / 2R vandaan komt, immers voor gelijkspanning was het P = U² / R.
Uitgangspunt is de vermogensformule voor gelijkspanning: P = U² / R. 
Die is vanaf het begin van de cursus al aanwezig.
Een gelijkspanning is een gelijkspanning, maar voor wisselspanning hebben we echter 2 voorstellingsmogelijkheden: de piekwaarde en de effectieve waarde.
Als we de effectieve waarde gebruiken (dit is de waarde die vergelijkbaar is met het effect van een gelijkspanning van dezelfde waarde - dit is de formele definitie), dan is de formule P = U²eff / R dus goed.
Als we de piekwaarde gebruiken, dan zouden we die eerst moeten omrekenen naar effectieve waarde (Ueff = 0,71 x Upiek) en dan de formule P = U²eff / R kunnen gebruiken.
Willen we dat niet, dan doet de formule P=U²piek/2R dat.
Die 2, die in de formule eigenlijk 'gedeeld door 2' betekent, komt van 0,71² = 0,5 = 1/2.
Vandaar.
Als docent reken ik zelf altijd Upiek eerst om naar Ueff en ga dan verder.
Dan vergis ik mij minder snel en houd ik maar één formule aan: P=U²/R voor gelijk- én wisselspanning.