2.6 Transistor
tran·sis·tor (de; m; meervoud: transistors)

1. onderdeel (in versterkers) waarmee elektrische signalen versterkt kunnen worden
2. transistorradio

Zo staat de transistor beschreven in het Van Dale online woordenboek.
Betekenis 2, een transistorradio, is in onbruik geraakt, men spreekt tegenwoordig over draagbare radio of portable radio.
Wij gaan het natuurlijk hebben over betekenis 1.

Net zoals bij diodes heb je in hoofdzaak 2 materialen waarmee een transistor is gebouwd, germanium en silicium.
Germanium transistoren kunnen op een lagere spanning werken, siliciumtransistoren hebben een hogere doorlaatspanning maar hebben een veel hoger dissipatie-vermogen en hogere doorslagspanning.
Daarom zien we tegenwoordig vrijwel geen germanium-transistoren meer, ze kunnen veel minder goed tegen hoge temperaturen en hoge spanningen dan siliciumtransistoren. 
Voor speciale toepassingen worden ook andere materialen gebruikt.

De transistor wordt meestal gebruikt in versterker-schakelingen.
Aan de ingang komt een klein signaal en aan de uitgang komt datzelfde signaal er versterkt uit.
Een sterker signaal betekent meer vermogen, en dat vermogen moet natuurlijk ergens vandaan komen.
Dit vermogen wordt geleverd door de voedingsbron die aangesloten is op de transistor.
Als voorbeeld nemen wij een hifi audio-versterker.
Je stopt er een klein signaal in van bijvoorbeeld een cd-speler, er komt aan de luidsprekeraansluiting een groot signaal uit.
Het vermogen wordt geleverd door het lichtnet, zonder stekker in het stopcontact werkt de versterker niet.

De signalen die een transistor in- en uitgaan zijn wisselspanningen.
Audiosignalen en hoogfrequent-signalen zijn wisselspanningen.
Het toegevoerde vermogen uit de netspanning is een gelijkgerichte wisselspanning.
De voedingsspanning van een transistor is dus gelijkspanning, deze bron levert een gelijkstroomvermogen dat in de transistor omgezet wordt in een wisselstroomvermogen aan de uitgang van de versterker.
Dit proces wordt gestuurd door het signaal aan de ingang.
Dit ingangssignaal zal meestal een kleine spanning zijn die gepaard gaat met een kleine stroom.
Aan de uitgang van de transistor zal meestal de spanning minder versterkt worden dan de stroom, we stellen dat de transistor een stroomversterker is; een kleine ingangsstroom wordt omgezet in een grotere uitgangsstroom.
Als het product van de ingangsspanning en ingangsstroom kleiner is dan het product van de uitgangsspanning en uitgangsstroom is er spraken van vermogensversterking.
Immers, iin × uin = pin en ditzelfde geldt voor de uitgangsstroom- en spanning.
Hierboven zien we het symbool voor een transistor.
We zien een kleine wisselspanning- en stroom erin gaan en een grote wisselstroom eruit gaan.
Naast het kleine ingangssignaal, het stuursignaal, gaat er ook een gelijkstroom uit de batterij in.
Deze gelijkstroom wordt omgezet naar een wisselstroom die aangestuurd wordt door het ingangssignaal.
De tekening is niet helemaal op schaal.
Het toegevoerde gelijkstroomvermogen zal altijd hoger zijn dan het uitgevoerde wisselstroomvermogen.
Dit komt door het rendement.
Het omzetten van de gelijkstroom in de wisselstroom kost ook energie plus de verliezen in het materiaal zorgen voor verlies.
Het rendement van een transistor is afhankelijk van de schakeling.
Bij een eindtrap van een FM zender ligt dit rendement rond de 60%.