10.2 Netvoeding
De netvoeding moet veilig zijn.
Er moet voorkomen worden dat geleiders in de netvoeding met hoge spanning zomaar aangeraakt kunnen worden.
In het Europese elektriciteitsnet worden bij de woningaansluitingen doorgaans de kabels van kleuren voorzien volgens een vaststaande code.
Blauw – nuldraad
Bruin – fasedraad
Zwart – schakeldraad
Groen/geel - aardedraad

Als de elektrische installatie in een woning goed is aangelegd, zou men de blauwe draad en een groen/gele draad zonder gevaar kunnen aanraken.
Zonder gevaar is dit echter niet, een installatie zal net zo goed werken als de nuldraad en de fasedraad verwisseld zijn.
Houd hier altijd rekening mee en ga er niet klakkeloos van uit dat de blauwe draad altijd spanningsvrij is.
De zwarte draad is een dunne draad van 1,5 mm² en deze bevindt zich tussen de schakelaar en het punt dat geschakeld moet worden, bijvoorbeeld tussen de schakelaar in de muur en de aansluiting van een plafondlamp.

Aardedraad
De aarddraad wordt ook wel veiligheidsdraad genoemd.
In een wandcontactdoos noemen wij de aansluiting met de aarddraad de randaarde.
Als een behuizing van een apparaat onverhoopt onder spanning komen te staan, dan zal de stroom via de aarddraad afgevoerd worden naar aarde.
Indien er ook nog een aardlekschakelaar aanwezig is in de installatie zal deze de doorvoer van stroom onmiddellijk stoppen omdat de uitgaande stroom niet gelijk is aan de terugkomende stroom, aangezien deze stroom niet via nul terug komt maar wegvloeit naar aarde.

Verschil massa en aarde
Als wij een transistorradiootje hebben dat op batterijen werkt, heeft dit natuurlijk geen aarde.
De minpool van de batterij is meestal verbonden met een breedspoor op de printplaat en vaak ook nog met de metalen behuizing verbonden is.
Deze gemeenschappelijke verbinding noemen wij de massa.
Het is mogelijk deze massa via de aardpin in onze wandcontactdoos (de randaarde) te verbinden met de aardelektrode die tot een bepaalde diepte in de aarde zit.
Voor een zender hebben wij deze aarde nodig als tegenpool voor onze antenne.
Het beste leggen wij voor onze shack een aparte aarde aan, zo dicht mogelijk bij de shack met een eigen aardelektrode.
De aarddraad in de elektrische installatie in een woning gaat komt via via, via allemaal kronkels, pas aan in de shack.
Dit kan allemaal ongewenste effecten veroorzaken, zoals aardlussen.
Daarom: een aparte aarde voor in de shack!
Gebruik deze aarde nooit voor bliksembeveiliging.
Bij een blikseminslag komt dan alle apparatuur onder spanning te staan en gaat kapot.
De persoon die de apparatuur op dat moment bedient kan het dan waarschijnlijk ook niet meer navertellen.

Aardlekschakelaar


De aardlekschakelaar had in vroeger tijden heel wat levens kunnen sparen.
Het is een schakelaar in de meterkast die de ingaande en de uitgaande stroom meet.
Zoals je weet is een stroomkring gesloten, er komt net zoveel stroom terug als erin gaat.
Komt iemand in een woning nu in aanraking met de fase draad en gaat er een stroom lopen van deze persoon naar aarde, dan is het zo dat er meer stroom de meterkast verlaat dan er terugkomt.
Er loopt immers ergens anders ook een stroom naar aarde.
Als er een verschil is tussen in- en uitgaande stroom zal de aardlekschakelaar de spanning uitschakelen als de missende stroom 30 mA of groter is. 30 mA is gekozen omdat stromen boven de 30 mA voor de mens als levensbedreigend kunnen worden beschouwd.
Let wel, voor een volwassen mens.
Bij kinderen en dieren kan een kleinere stroom al fataal zijn.
Toch blijft de kans op elektrocutie in een woning met een aardlekschakelaar bestaan.
Als wij per ongeluk de fase en de nuldraad aanraken, zal de stroom via ons lichaam weer terug komen bij de meterkast, de aardlek zal dan niet uitslaan.
Dit zal gebeuren als wij geïsoleerd staan van de aarde, staan wij ook in verbinding met de aarde dan zal er ook een stroom naar aarde gaan lopen en valt de aardlekschakelaar alsnog uit.
De stroom door ons lichaam is dan echter groter dan 30 mA.
Het blijft oppassen!

Snelle en trage veiligheden

De aardlekschakelaar is een beveiliging tegen elektrocutie.
Echter, als er ergens een te grote stroom gaat lopen, kan er brand ontstaan.
Hier helpt de aardlekschakelaar niet bij.
De beveiliging die wij tegen te hoge stromen gebruiken zijn zekeringen, in de volksmond stoppen genoemd.
Zekeringen, of nog officiëler, smeltveiligheden, vinden wij in de meterkast of in een elektrische apparaat zelf.
In de meterkast hadden wij vroeger zekeringen zoals je hierboven ziet.
Was de stroom, bijvoorbeeld door kortsluiting, te groot geworden, dan sloeg de zekering door en moest je de zekering vervangen. Tegenwoordig zijn de meeste meterkasten uitgerust met automatische zekeringen  (zekeringsautomaat) die de stroom uitschakelen als deze te groot is.
Het verschil met de ouderwetse stoppen en de zekeringsautomaat is nogal groot.
Als de stroom bij een stop te groot werd, werd een dun draadje te heet en knapte, de stroom werd onderbroken.
Bij de automaat ontstaat bij een stroom een magnetisch veld rond de schakelaar.
Hoe groter de stroom, des te groter het magnetisch veld en is dit magnetisch veld te groot, dan zal de schakelaar de stroomkring onderbreken.

snel en langzaam
Als wij een apparaat inschakelen ontstaat er meestal een aanloopstroom.
Deze stroom kan vrij fors zijn maar duurt meestal maar een fractie van een seconde.
Als wij een snelle zekering in de stroomkring hadden opgenomen, was deze bij het inschakelen er meteen al tussenuitgepiept en werkte ons apparaat niet.
Daarom zijn er ook langzame zekeringen.
Deze kunnen kortdurend een grote stroom verwerken zonder uit te schakelen, blijft de stroom echter langer dan een vastgestelde tijd groot, dan onderbreekt de zekering alsnog de stroomkring.
In onze huisinstallatie zijn de smeltveiligheden of zekeringsautomaten trage zekeringen.
Als wij even boven de 16 Ampère uitkomen, zal de zekering niet meteen de stroomkring onderbreken.
Blijft de stroom bijvoorbeeld langer dan een paar seconden 17 Ampère dan schakelt hij wel.
Hoe groter de stroom is, des te sneller zal een langzame zekering de stroomkring onderbreken.
Bij kortsluiting zal er vrijwel geen verschil zijn in reactiesnelheid tussen een trage en een langzame zekering.
We gebruiken dan ook meestal langzame zekeringen.
Soms gebruiken wij snelle zekeringen, bij voorbeeld als de stroom van een transistor beslist niet boven de 250 mA mag uitkomen.
Gebruiken wij een trage zekering dan zal deze pas na bijvoorbeeld 1 seconde  400 mA uitschakelen, de transistor is dan allang kapot.
Een snelle zekering zal sneller uitschakelen, maar waarschijnlijk nog te traag om te voorkomen dat er een grote stroom gaat lopen door de transistor.
De veiligheid heeft dan ook meer als doel om verdere schade aan het apparaat te voorkomen.