N-01-01-005-vr
001
In R3 wordt een vermogen gedissipeerd van 2 watt.
Het vermogen dat in R1 gedissipeerd wordt is:

a   16 W
b   4 W
c   8 W

-
002
Twee weerstanden van verschillende waarde zijn parallel aangesloten op een spanningsbron.
De warmte-ontwikkeling in de weerstand met de laagste waarde is:

a   groter dan in de weerstand met de hoogste waarde
b   kleiner dan in de weerstand met de hoogste waarde
c   gelijk aan die in de weerstand met de hoogste waarde

-
003
De maximaal toelaatbare gelijkstroom I bedraagt:

a   0,1 A
b   1 A
c   0,01

-
004
Om de maximaal toelaatbare vermogensdissipatie van een weerstand te verhogen, kan men het beste:

a   het oppervlak van de weerstand zo klein mogelijk maken
b   het oppervlak van de weerstand zo groot mogelijk maken
c   de weerstandswaarde zo klein mogelijk maken

-
005
De maximaal toelaatbare stroom die continu door een 10 watt weerstand van 1000 ohm mag lopen is:

a   0,1 A
b   0,01 A
c   1 A

-
006
In de schakeling zijn alle weerstanden 100 ohm.
In R2 wordt een vermogen gedissipeerd van 1 watt. In R1 wordt een vermogen gedissipeerd van:

a   1W
b   4W
c   2W

-
007
Een zender is afgesloten met een belastingsweerstand van  50
.
Het hf-uitgangsvermogen van de zender is:

a   7,2W
b   18W
c   30W

-
008
In R1 wordt 36 watt aan warmte ontwikkeld.
De warmte ontwikkeling in R2 bedraagt:

a   36W
b   18W
c   9W

-
009
Een zender is aangesloten op een kunstantenne (dummy load).
Het uitgangsvermogen van de zender wordt een factor 4 vergroot.
De uitgangsstroom wordt dan:

a   16 maal zo groot
b   2 maal zo groot
c   4 maal zo groot

010
In R2 wordt 20 watt gedissipeerd.
In R1 wordt dan gedissipeerd:

a   10 W
b   40 W
c     5 W

-
011
In de schakeling zijn alle weerstanden 100 ohm.
In R2 wordt een vermogen gedissipeerd van 1 watt. In R1 wordt een vermogen gedissipeerd van:

a   1W
b   2W
c   4W

-
012
In R1 wordt 36 watt gedissipeerd.
In R2 wordt gedissipeerd:

a   18W
b   72W
c   144W

-
013
Wanneer R1 groter gemaakt wordt, dan zal de warmteontwikkeling in R2:

a   gelijk blijven
b   afnemen
c   toenemen

-
014
Bij geopende schakelaar S dissiperen de weerstanden elk 50 watt.
Als de schakelaar S wordt gesloten, is het gedissipeerde vermogen:

a   400W
b   100W
c   200W

-
015
De maximaal toelaatbare stroom bedraagt:

a   25 mA
b   40 mA
c   200 mA

016
Wanneer de weerstand R1 kleiner wordt gemaakt dan zal de warmteontwikkeling in R2:

a   gelijk blijven
b   toenemen
c   afnemen

-
017
In R1 wordt 36 watt aan warmte ontwikkeld.
De warmte ontwikkeling in R2 bedraagt:

a   9 W
b   36 W
c   18 W

-
018
Om het opgenomen vermogen van de zender te meten gebruikt men een voltmeter en een ampéremeter.
Het opgenomen vermogen bedraagt:

a   95 W
b   99,95 W
c   100 W

-
019
Een zender is afgesloten met een belastingsweerstand van 50
.
Het gelijkstroom-ingangsvermogen van de eindversterker is:

a   36W
b   18W
c   30W

-
020
In de weerstand R wordt een vermogen gedissipeerd van:

a   10 W
b   20 W
c   80 W

-
021
R dissipeert 4 watt.
Het gedissipeerd vermogen van de gehele schakeling is:

a   6 W
b   12 W
c   8 W

-
022
In weerstand R1 wordt 10 watt gedissipeerd.
Het gedissipeerde vermogen in de gehele schakeling is:

a   20 W
b   5 W
c   7 W

-
023
Een zender bestaat uit drie modulen.
Het totale opgenomen vermogen van deze drie modulen is:

a   36W
b   48W
c   24W

-
024
In de schakeling zijn alle weerstanden 1000 ohm. In R1 wordt 4 watt gedissipeerd.
Het vermogen in R2 is:

a   2 W
b   1 W
c   0,5 W

-
025
Het uitgangsvermogen van de zender is:

a   200 mW
b   400 mW
c   2 W

-