001
De naam voor element 3 is
a straler
b reflector
c director
002
De antennevoedingslijn die het best dich bij metalen objecten kan worden toegepast is
a coaxiale kabel
b twin-lead
c open lijn
003
Een nadeel van een kwartgolf draadantenne zonder voedingslijn is
a de even harmonischen worden niet onderdrukt
b het punt van maximale straling ligt vlakbij de zender
c de zeer hoge spanning die kan optreden op het voedingspunt
004
Een ronde golfgeleider [golfpijp] heeft een inwendige diameter van 10 cm
Om hoogfrequente energie te kunnen transporteren moet de golflengte van het signaal
a groter dan 20 cm zijn
b gelijk aan 20 cm zijn
c kleinder dan 20 cm zijn
d de golflengte is niet van belang
005
Een schakeling om mantelstromen tegen te gaan is
a schakeling 3
b schakeling 2
c schakeling 1
d schakeling 4
006
Wat is de beste schakeling voor de ingang van een hoogfrequentversterker?
a schakeling 2
b schakeling 4
c schakeling 3
d schakeling 1
007
Het voornaamste doel van een aanpassingsnetwerk tussen zender en antennekabel is
a beveilliging tegen gevaar bij aanraking antennedraad
b optimale belasting van de zender
c meten van de staandegolfverhouding in de antennekabel
d vermindering van de terugwerking op de zenderfrequentie
008
Een halve golf enkele dipool wordt op dezelfde plaats vervangen door een halve golf gevouwen dipool
In beide gevallen is het door de antenne uitgestraalde vermogen 100 watt op 14.1 Mhz
Het op 1000km afstand ontvangen signaal
a verandert niet
b wordt zwakker
c wordt sterker
d wordt onneembaar
009
Deze antenne straalt
a boven
b links
c rechts
010
Welke figuur stelt een eindgevoede halvegolfantenne voor?
a figuur 1
b figuur 2
c figuur 3
011
Voor de koppeling van de zender met de antenne wordt vaak coax kabel gebruikt
Een belangrijke reden hiervoor is
a afscherming tegen ongewenste straling
b goede staandegolfverhouding
c lage demping
012
De reikwijdte ven een UHF-zender wordt het meest vergroot door:
a het overgaan van enkelzijbandmodulatie op frequentiemodulatie
b het overgaan van horizontale op verticale polarisatie
c een open dipool te voorzien van een reflector
d het vervangen ven een open dipool door een gevouwen dipool
013
Door het aanbrengen van seriespoelen in een dipoolantenne zal de
a resonatiefrequentie hoger worden
b opstraalhoek veranderen
c resonantiefrequentie lager worden
d resonantiefrequentie niet veranderen
014
De ingangimpedantie van een open halvegolf dipoolantenne gedraagt zich beneden de resonantiefrequentie als
a inductief
b reeel en laagohmig
c capacitief
d reeel en hoogohmig
015
Yagi-antennes bevatten zogenaamde parasitaire elementen
Als ze op de juiste manier geplaatst zijn
a verhogen ze de versterking [gain] en de voor/achterverhouding
b verhogen ze alleen de voor/achterversterking
c verhogen ze alleen de versterking [gain]
d verbeteren ze alleen de voet-punt impedantie
016
Een open [niet kortgeloten] stuk coaxiale kabel kan gebruikt worden als parallelresonantiekring indien de met een meetlat gemeten lengte
a ongeveer 30procent korter is als een halvegolflengte
b een kwartgolflente lang is
c ongeveer 30procent langer is dan een halvegolflengte
d een halvegolflengte lang is
017
De demping tussen twee verticale halvegolfdipiolen wordt gemeten op een frequentie
De antennes staan opgesteld in de vrij ruimte
Als de frequentie wordt verdubbeld en de afmetingen van de halvegolfdipolen hierop worden aangepast, dan zal de demping
a 3 dB afnemen
b 3 dB toenemen
c 6 dB toenemen
d gelijk blijven
018
Een halvegolf gevouwen dipoolantenne voor de 40-meterband wordt gevoed door een lintlijn met
een karakteristieke impedantie van 300 Ohm
De lengte van deze voedingslijn
a moet een oneven aantal kwartgolf-lengten bedragen
b mag ieder willekeurige lengte hebben
c moet precies 20 meter zijn
d moet een even aantal halvegolf-lengten bedragen
019
Een balun met een impedantie-transformatieverhouding van 1op4 wordt toegepast om
a het richteffect te verbeteren
b de antenne op de juiste frequentie in resonantie te brengen
c een gevouwen dipool van 300 Ohm aan een coaxkabel van 75 Ohm aan te passen
d een 300 Ohm dipool aan een 300 Ohm open voedingslijn aan te passen
020
Het doel van een balun in een antennesysteem is het
a vergroten van de staandegolfverhouding
b beschermen van het antennesysteem tegen blikseminslag
c vermindering van de uitstraling van harmonischen
d voorkomen van mantelstromen op de kabel
021
In welke figuur is de aanpassing bij de halve golf antenne juist
a figuur 1
b figuur 2
c figuur 3
d figuur 4
022
Stelling 1
Het aan de voorzijde van een gevouwen dipool uitgezonden vermogen is groter dan het aan de achterzijde uitgezonden vermogen
Stelling 2
De voor/achterverhouding van een gevouwen dipool is groter dan die van een yagi-antenne
Wat is juist?
a 1 en 2
b geen
c alleen 1
d alleen 2
023
Om een hf-radioverbinding te maken over een zo groot mogelijke afstand wordt een antenne toegepast met een
a horizontale polarisatie
b verticale polarisatie
c grote opstralingshoek
d kleine opstralingshoek
024
Een seriekring heeft een resonatiefrequentie van 100 MHz
Voor 90 MHz gedraagt de kring zich als een
a condensator
b weerstand
c spoel
d doorverbinding
025
De verkortingsfactor is er bij een stuk coaxiale kabel de oorzaak van dat de verhouding
werkelijke lengte/elektrische lengte [lenten in dezelfde eenheid uitgedrukt]
a groter is dan 1
b gelijk is aan 1
c kleinder is dan 1
d afhankelijk is van de kabeldemping
026
De polarisatie van een radiogolf
a staat in eerste instantie loodrecht op het stralende element van de zendantenne
b is afhankelijk van de antenneversterking
c is in eerste instantie evenwijdig aan het stralende element van de zendantenne
d is afhankelijk van de hoogte van de zendantenne
027
Yagi-antennes bevatten zogenaamde parasitaire elementen
Als ze op de juiste manier geplaatst zijn
a verhogen ze de versterkijn [gain] en de voor/achterverhouding
b verhogen ze alleen de versterking [gain]
c verhogen ze alleen de voetpunt-impedantie
d verhogen ze alleen de voor/achterverhouding
Om een hoogohmige antenne aan te passen aan een voedingslijn met een lagere impedantie, wordt een STUB toegepast
Wat is juist?
a lengte1= 1/2 lambda einde A kortgesloten
b lengte1= 1/4 lambda einde A open
c lengte1= 1/4 lambda einde A kortgesloten
d lengte1= 1/8 lambda einde A open
029
Een parabolische reflector wordt met een ideale belichter gebruikt op 24 Ghz en heeft daarbij een gain van 30dBi
Als dezelfde parabolische reflector met eveneens een ideale belichter wordt gebruikt op 47 Ghz, dan wordt de gain
a 60 dBi
b 36 dBi
c 24 dBi
d 30 dBi
030
Het effectief opvangend oppervlak van een halvegolfdipool is
a evenredig met lambda
b onafhankelijk van lambda
c evenredig met 1/lambda2
d evenredig met lambda2
031
Een balun wordt toegepast om
a een asymetrische kabel aan een dipool aan te sluiten
b het richteffect van de antenne te verbeteren
c een symmetrische voedingslijn aan een dipool aan te sluiten
d de polarisatie van de antenne te veranderen
032
Voor de verbindingen over zeer grote afstand moet de opstraalhoek van de antenne
a 90 graden zijn
b tussen de 30 en 45 graden zijn
c minder dan 30 graden zijn
d tussen de 45 en 90 graden zijn
033
Bij verdubbeling van de antennehoogte zal in het vrije veld de HF-radiohorizon
a geen verandering ondergaan
b meer dan een factor 10 komen te liggen
c ongeveer een factor 4 verder komen te liggen
d minder dan een factor 2 verder komen te liggen
034
Een schakeling om mantelstromen tegen te gaan is
a schakeling 4
b schakeling 1
c schakeling 3
d schakeling 2
035
De afstand die met een amateur UHF-verbinding met paraboolantennes onder goede omstandigheden rechtstreeks kan worden overbrugd, bedraagt
a 2.5 km
b meer dan 50 km
c 1 km
d 25 km
036
Om een laagohmige antenne aan te passen aan een hoogohmige voedingslijn wordt een STUB toegepast
Wat is juist?
a lengte 1 1/2 golflengte einde A open
b lengte 1 1/4 golflengte einde A open
c lengte 1 1/8 golflengte einde A kortgesloten
d lengte 1 1/4 golflengte einde A kortgesloten
037
De demping bij vrije-ruimtepropagatie tussen twee rondstralende antennes wordt gemeten
Als de onderlinge afstand wordt verdubbeld dan zal de demping
a gelijk blijven
b toenemen met 2 dB
c toenemen met 6 dB
d toenemen met 3 dB
038
Als het stralende deel van een antenne langer wordt gemaakt dan zal zijn resonantiefrequentie
a geheel verdwijnen
b hoger worden
c gelijk blijven
d lager worden
H 06
Antennes en transmissielijnen
040
Een verticale antenne heeft een lengte van 10 meter.
De impedantie van de antenne is ongeveer 36 Ohm.
De zendfrequentie is ongeveer:
a 7.5 Mhz
b 10 MHZ
c 30 Mhz
d 15 Mhz
039
Bij verdubbeling van de antennehoogte zal in het vrije veld de VHF-radiohorizon:
a geen verandering ondergaan
b meer dan factor 10 verder komen te liggen
c ongeveer een factor 4 verder komen te liggen
d minder dan een factor 2 verder komen te liggen
041
Paraboolantennes worden hoofdzakelijk gebruikt in de frequentieband:
a 30-300 Mhz
b 100-300 Mhz
c 300-1000 Mhz
d 1000 Mhz en hoger
042
Een nadeel van een antenne met traps tov een gewone antenne is dat deze:
a harmonischen frequenties sterker zal uitstralen
b geneutronyseerd dient te worden
c slecht op 1 band gebruikt kan worden
d te breedbandig is voor het werken op hogere frequenties
043
Tussen de antennes van een mobiele zender en een vaste ontvanger bestaat vrij zicht.
Er treden geen reflecties op.
Als de afstand tussen de zender en ontvanger wordt vedubbeld zal de afgegeven spanning van de ontvangstantenne:
a gelijk blijven zolang de zender in zicht is
b verminderen tot een kwart van zijn vorige waarde
c varieren op een onvoorspelbare wijze
d verminderen tot de helft van zijn vorige waarde
044
De antennes staan opgesteld in de vrije ruimte.
Met deze opstelling wordt de propagatieverzwakking op 433 Mhz vergeleken met 144 Mhz.
De zend- en ontvangstantennes zijn verticale halvegolf dipolen voor die frequenties.
De door de ontvangstantenne afgegeven spanning is op 433 Mhz tov 144 Mhz:
a 3 x groter
b 1/3
c gelijk|
d 6x zo groot
045
Welke van de schakelingen geeft de meest veilige aankoppeling van de antenne aan de eindtrap van de zender:
a schakeling 2
b schakeling 1
c schakeling 4
d schakeling 3
046
Twee stukken coaxkabel met een elektrische lengte van elk 0.25ʎ en een karakteristieke impedantie van 70Ω zijn in serie geschakeld.
De staandegolfmeter (SGM), welke is gemaakt voor 50Ω, geeft een sgm aan van ongeveer:
a 2.8
b 1
c 2
d 1.4
047
De verkortingsfaktor is er bij een stuk coaxiale kabel de oorzaak van dat de verhouding
werkelijke lengte/elektrische lengte:
a groter is dan 1
b gelijk is aan 1
c kleiner is dan 1
d afhankelijk is van de kabeldemping
048
De antenne is ontworpen voor de 80- en 40-+ meter amateurband.
In de antenne zijn gelijke -traps- opgenomen.
Stelling 1:
de TRAPS gedragen zich op de 40-meter als een sperfilter, waardoor de eindstukken van de antenne niet meewerken.
Stelling 2:
De traps gedragen zich op de 80-metr als een capacitieve reactantie, waardoor de beide eindtukken worden aangekoppeld.
Wat is juist?
a 2
b 1 en 2
c 1
d geen van beiden
049
Het voordeel van een coaxiale kabel tov een open voedingslijn is dat bij de coaxiale kabel:
a de karakteristieke impedantie (golfweerstand) hoger is
b de kabel minder straalt
c er geen staande golven kunnen optreden
d de verliezen lager zijn
051
Een zendantenne wordt in het midden gevoed.
Welke figuur geeft de juiste stroomverdeling?
a figuur 1
b figuur 2
c figuur 3
d figuur 4
052
Om een eindversterker aan de coaxkabel aan te passen is het meest algemeen bruikbare aanpassingsnetwerk:
a. netwerk 4
b. netwerk 1
c. netwerk 2
d. netwerk 3
053
De diameter van paraboolantennes is:
a. 2x de gebruikte golflengte
b. veel groter dan de gebruikte golflengte
c. ongeveer gelijk aan de gebruikte golflengte
d. veel kleiner dan de gebruikte golflengte
054
Een voordeel van een open voedingslijn ten opzichte van een coaxiale kabel is dat bij de open lijn:
a. er geen staande golven kunnen optreden
b. de verliezen lager zijn
c. de karakteristieke impedantie (golfweerstand) lager is
d. de lijn minder straalt
055
Van elke coaxkabel is de karakteristieke impedantie en de elektrische lengte gegeven.
De staandegolfmeter (SGM), welke is gemaakt voor 50 Ω, geeft ongeveer aan:
a. 1,0
b. 0,7
c. 1,4
d. 2,0
056
Bij een frequentie, hoger dan F-res, is de impedantie van deze schakeling:
a maximaal
b capacitief
c inductief
d ohms
057
Hoe lang moeten de parasitaire elementen X, Y en Z zijn?
a X = 91 cmY = 92 cmZ= 102 cm
b X = 92 cmY = 102 cmZ = 105 cm
c X = 105 cmY = 102 cmZ = 92 cm
d X = 91 cmY = 102 cmZ = 105 cm
058
De antenne met de “traps”werkt op 7 en 14 Mhz als halvegolf dipool.
De “traps”bevatten elk een:
a seriekring afgestemd op 7 Mhz
b spoel
c parallelkring afgestemd op 14 Mhz
d capaciteit
059
Een halvegolf lijnstuk (dat zijn twee kwartgolf lijnstukken in serie) heeft een tranformatieverhouding van:
a 2
b 4
c 1
d 0.5
060
De karakteristieke impedantie van een open voedingslijn met parallelle geleiders hangt af van de:
a de afstand tussen de draden en de draaddikte
b afstand tussen de draden en de lijnlengte
c frequentie van het signaal en de lijnlengte
d de frequentie van het signaal en de draaddikte van de geleiders
061
De karakteristieke impedantie van een stuk voedingslijn van 20 meter lang is 52 Ohm.
Wanneer er 10 meter wordt afgeknipt, is de karakteristieke impedantie:
a 13 Ω
b 104 Ω
c 52 Ω
d 26 Ω
062
Om een hf-verbinding te maken over een zo groot mogelijke afstand, wordt een antenne toegepast met een:
a grote opstralingshoek
b horizontale polarisatie
c kleine opstralingshoek
d verticale polarisatie
063
Aurora-reflectie treedt voornamelijk op bij frequenties:
a van 100 Khz tot 30 Mhz
b lager dan 100 Khz
c van 30 Mhz tot 1 Ghz
d boven de 1 Ghz
064
De staandegolfmeter is gemaakt voor 50 Ω.
De antenne-aanpassingseenheid (ATU) wordt zo afgeregeld dat de staandegolfmeter (SGM) 1 aanwijst.
Er is nu een staandegotfverhouding van 1 bereikt in:
a. alleen kabel 1
b. kabel 1 en kabel
c. geen van beide kabels
d. alleen kabel 2
065
De belangrijkste component van een breedband-kunstantenne is een:
a. draadgewonden weerstand
b. yzerkernspoel
c. niet-inductieve weerstand
d. luchtspoel
066
Een halvegolf antenne wordt in het midden gevoed.
Dit is het punt van maximale:
a resonantie
b impedantie
c spanning
d stroom
067
Een transmissietijn dient om:
a. de antenneweerstand te verlagen
b. de juiste aanpassing tussen de antenne en de zender te verkrijgen
c. hoogfrequentenergie over te dragen
d. de antenneweerstand te verhogen
068
Welke figuur geeft het stralingsdiagram van een halvegolf dipoolantenne weer?
a figuur 3
b figuur 4
c figuur 2
d figuur 1
069
Om harmonischen van de zendfrequentie te onderdrukken wordt aan de coaxiale voedingslijn naar de antenne een coaxiale stub aangebracht.
Wat is juist:
a lengte L = 33 cm; einde A = kortgesloten
b lengte L = 66 cm; einde A = kortgesloten
c lengte L = 33 cm; einde A = open
d lengte L = 99 cm; einde A = open
070
Een halve golf gevouwen dipool wordt gevoed door een 300 ohm lintlijn.
De staandegolfverhouding in de voedingslijn bij de zender bedraagt ongeveer:
a 2
b 1
c 4
d 8
071
Een staandegolfmeter voor 50 Ω meet een staandegolfverhouding van 1 op een coaxiale kabel van 50 Ω wanneer deze is afgesloten met een :
a weerstand van 50 Ω
b hoge impedantie
c reactantie
d kortsluiting
072
De LC-kring, parallel aan de ingang van de ontvanger, dient om:
a de bandbreedte van de ontvanger te verkleinen
b de versterking van de ontvanger te vergroten
c de bandbreedte van de ontvanger te vergroten
d een storend signaal uit te filteren
073
Een halvegolfantenne wordt aan het einde gevoed via een voedingslijn met een lengte van een kwartgolf.
De impedantie is dan:
a hoog
b oneindig
c nul
d laag
074
Een zender werkend op 3.5 Mhz wordt aangesloten op een antenne bestaande uit een draad met een lengte van 25 meter.
Welke koppeling is het meest geschikt?
a figuur 2
b figuur 1
c figuur 3
d figuur 4
075
De bundelbreedte van een paraboolantenne wordt bepaald door:
a de diameter van de parabool
b de eigenschappen van de straler
c de gebruikte polarisatie
d het materiaal waarvan de paraboolis gemaakt
076
De karakteristieke impedantie van een coaxkabel is Onhankelijk van:
a de materiaaldikte van de buitengeleider
b de binnendiameter van de buitengeleider
c het dielectricum tussen de binnen- en buitengeleider
d de buitendiameter van de binnengeleider
077
Een gevouwen dipool heeft ten opzichte van een open dipool:
a een hogere aansluitimpedantie
b een sterker richteffect
c kleinere afmetingen
d een lagere aansluitimpedantie
078
De juiste manier om een coaxiale kabel met een karakteristieke impedantie van 75 Ω met een halvegolf dipool te verbinden is:
a figuur 2
b figuur 1
c figuur 3
d figuur 4
079
Een gevouwen dipool voor de 2-meter band wordt volgens de figuur aangesloten.
De gebruikte coaxiale kabel (70Ω) heeft een isolatie van polyethyleen.
Voor een goede aanpassing bedraagt de lengte L ongeveer:
a 100 cm
b 69 cm
c 50 cm
d 38 cm
080
Bij een frequentie, hoger dan de resonantiefrequentie, is de impedantie
a maximaal
b capacitief
c inductief
d ohms
081
De coaxkabels hebben een verlies van 3 dB per 100 meter.
Tussen de zender en de belasting geldt het verlies in dB:
a alleen afhankelijk is van het diëlectricum van de kabels
b in beide opstellingen gelijk is
c in opstelling 2 groter is dan in 1
d in opstelling 1 groter is dan in 2
082
Een voedingslijn met een elektrische lengte van ¼ golflente is aan het einde kortgesloten.
De ingangsimpedantie Zi is ongeveer:
a zeer laag
b 12.5 Ohm
c zeer hoog
d 50 Ohm
083
De golflengte van een elektromagnetisch verschijnsel in een voedingslijn is altijd kleiner dan lucht.
Hierbij speelt vooral een rol:
a het skineffect
b de verkortingsfactor
c de verliesfactor
d de reflectiecoëfficiënt
084
De lengte van de coaxiale kabel is willekeurig.
De zender is optimaal aangepast bij een wikkelverhouding van nprim :nsec is:
a 1:2
b 1:1
c 6:1
d 2:1
085
De meter geeft een staandegolfverhouding (SWR) van 3 aan.
De staandegolfverhouding op de kabel kan worden verkleind door:
a aanpassing tussen de zendereindtrap en de kabel te verbeteren
b de aanpassing tussen de antenne en de kabel te verbeteren
c tussen zender en meter een pi-filter op te nemen
d tussen meter en kabel een pi-filter op te nemen
086
Om harmonischen van de zendfrequentie te onderdrukken wordt aan de coaxiale voedingslijn naar de antenne een coaxiale stub aangebracht.
Wat is juist?
a lengte L66cm einde A kortgesloten
b lengte L99cm einde A open
c lengte L33cm einde A open
d lengte L33cm einde A kortgesloten
087
Een golfpijp is een:
a geleider voor electro-magnetische golven
b coaxiale kabel met rechthoekige doorsnede
c UHF laagdoorlaatfilter
d bepaald type UHF-antenne
088
Een dipool antenne wordt met een 50Ω kabel via een antenne aanpassingseenheid (ATU) en een staandegolfmeter (SWR) met de zender verbonden.
Door afregeling van de ATU gaat de aanwijzing van de SWR-meter van 2 naar 1.
Dit komt omdat:
a het stralingsdiagram van de antenne veranderd is
b de SWR in de antennekabel veranderd is
c de kabelverliezen naar de antenne verminderd zijn
d de kabel met de antenne aangepast is op de impedantie van de SWR-meter
089
De coaxkabels hebben een karakteristieke impedantie van 70Ω.
De elektrische lengte is aangegeven.
De zenders moeten met 50Ω worden belast.
De aanpassing wordt verkregen:
a 2
b 1
c geen
d 1 en 2
090
In welke figuur is de aanpassing juist?
a 1
b 3
c 2
d 4
091
Het effectief opvangend oppervlak van een halvegolf-dipool is:
a. evenredig met λ
b. onafhankelijk van λ
c. evenredig met λ²
d. evenredig met 1/ λ²
092
De zender heeft een ingebouwde staandegolfmeter (SWR).
Door afregeling van de antenne-aanpassingseenheid (ATU) wijst de staandegolfmeter 1 aan.
Door het afregelen van de antenne-aanpassingseenheid:
a.is de zender juist belast
b.zijn de verliezen in de antennekabel veranderd
c.is de SWR in de antennekabel veranderd
d.is het stralingsdiagram van de antenne veranderd
093
De resonantiefrequentie van een antenne wordt verhoogd door:
a de opstelhoogte van het stralende element te verkleinen
b het stralende element te verkorten
c een aardvlak aan te brengen
d het stralende element te verlengen
094
Een halvegolf-dipool wordt in het midden gevoed.
De stroomverdeling over de dipool is aangegeven in figuur:
a. A
b. B
c. C
d. D
095
De polarisatierichting van het signaal uitgezonden door een draadantenne wordt bepaalt door:
a de hoek van de antenne tov het aardoppervlak
b het aantal golven dat de antenne lang is
c de aanpassing van de antenne aan de zender
d de antenne wel of niet symmetrisch te voeden
096
Een antenne wordt in het midden symmetrisch gevoed via een open kwartgolflijn.
Welke tekening geeft de juiste spanningsverdeling op straler en voedingslijn weer?
a A
b B
c C
d D
097 ???????????????
Een paraboolantenne met een schoteldiameter van 1 meter wordt gebruikt op een frequentie van 5,6 GHz.
Indien dezelfde schotel vervolgens wordt gebruikt voor een antenne op een frequentie van 10,5 GHz, wordt de:
AntennewinstOpeningshoek(bundelbreedte)
A. groter groter
B. groter kleiner
C. kleiner groter
D. kleiner kleiner
098
De voetpuntimpedantie van een groundplane antenne, waarvan de radialen naar beneden worden gebogen, zal:
A. hoger worden
B. lager worden
C. gelijk blijven
D. zuiver capacitief worden
099
De zender heeft een ingebouwde staandegolf (SWR)meter.
Door afregeling van de antenne-aanpassingseenheid (ATU) wijst de SWR meter 1 aan.
Door het afregelen van de antenne-aanpassingseenheid:
A. is de zender juist belast
B. is de SWR in de antennekabel veranderd
C. zijn de verliezen in de antennekabel verminderd
D. is het stralingsdiagram van de antenne veranderd
100
Voor een golfpijp geldt dat deze:
A. signalen op elke frequentie kan transporteren
B. signalen beneden een bepaalde grensfrequentie kan transporteren
C. signalen boven een bepaalde grensfrequentie kan transporteren
D. alleen ongemoduleerde signalen kan transporteren
101
Een voedingslijn met een elektrische lengte van 1/4 golf is aan het einde kortgesloten.
De ingangsimpedantie Zi is:
a zeer laag
b 12.5 ohm
c 50 ohm
d zeer hoog
102
Een groundplane-antenne heeft in het horizontale vlak het volgende stralingsdiagram:
a 4
b 1
c 3
d 2
103
In dezelfde coaxkabel is de verzwakking van een 2-metersignaal tov de verzwakking van een 160-meter signaal:
a afhankelijk van het zendvermogen
b even groot in beiden banden
c groter voor signalen in de 2-meterband
d kleiner voor signalen in de 2-meterband
104
Een koperdraad wordt voldoende hoog en vrij opgehangen als antenne.
Een kant eindigt op een isolator.
De andere kant van de antenne heeft tov aarde een lage impedantie voor een zendsignaal indien de koperdraad lengte elektrisch gelijk is aan:
a ¼ golflengte
b 1/8 golflengte
c ½ golflente
d 1 golflengte
105
Een antenne straalt in het horizontale vlak gelijkmatig in alle richtingen.
Deze antenne kan zijn:
a midden-gevoede horizontale dipool
b paraboolantenne
c groundplane
d yagi
106
De voetpunt-impedantie van een kwartgolf verticale hf-antenne op een goed geleidend horizontaal grondvlak is ongeveer:
a 52 ohm
b 36 ohm
c 18 ohm
d 75 ohm
107
Een zender is via een antenne-aanpassingseenheid en een kabel met de antenne verbonden.
Door een juiste instelling van de antenne-aanpassingseenheid wordt:
a de combinatie van tuner, kabel en antenne aangepast aan de zender
b de staandegolf verhouding op de kabel naar de antenne afgeregeld
c alleen de kabel in resonantie gebracht
d alleen de antenne in resonantie gebracht
108
Welke antenne heeft in het horizontale vlak een cirkelvormige afstralingsdiagram?
a de horizontale dipoolantenne
b een cubical quad antenne
c een yagi antenne
d een groundplane antenne
050 ??????????????????/
De karakteristieke impedantie (Zc) van de coaxiale kabel is 50 Ohm.
Zi is ongeveer:
a 60 ohm
b 50 ohm
c 75 ohm
d 33 ohm
109
Welke figuur stelt een eind gevoede halvegolf antenne voor?
a figuur 2
b figuur 3
c figuur 1
d figuur 4
110
Een halvegolf dipool voor 80 m hangt op 9 m hoogte.
De elektromagnetische energie wordt hoofdzakelijk afgestraald:
a in de lengterichting van de dipool
b onder een opstraalhoek van ongeveer 90 graden
c onder een opstraalhoek van ongeveer 15 graden
d onder een opstraalhoek van ongeveer 45 graden
111
Een 50 Ohm staandegolfmeter is met coaxiale kabels van 50 Ohm opgenomen tussen een zender en een antenne.
Deze meter geeft een SWR van 20:1 aan.
Dit betekent dat de:
a zender juist is aangepast
b zender veel vermogen levert
c antenne zeer slecht is aangepast
d antenne juist is aangepast
112
De karakteristieke impedantie van de voedingslijn is 50 ohm
De ingangsimpedantie Z, is:
a 25 ohm
b zeer hoog
c 100 ohm
d 50 ohm
113
Twee dipolen zijn via een open voedingslijn verbonden met een 14 MHz zender.
Het zendvermogen is 100 watt.
De demping van de voedingslijn naar de zender is 1 dB.
Het effectieve uitgestraalde vermogen (ERP) bedraagt:
a 200 W
b 400 W
c 100 W
d 50 W
114
De karakteristieke impedantie (golfweerstand) van een coaxkabel wordt bepaald door:
a de doorsnede van de binnen-geleider en de afstand van de binnen-geleider tot de mantel
b het materiaal van de mantel
c de afsluitimpedantie
d de lengte
115
Een zender is via een kabel met de antenne verbonden.
Door het toevoegen van een antennetuner tussen de zender en de kabel kan:
a de zender aan de antenne-inrichting worden aangepast
b de zender worden afgestemd
c zowel de zender als de antenne worden afgestemd
d de antenne aan de kabel worden aangepast
116
De staandegolf verhouding in een antennekabel wordt bepaald door:
a de som van het afgegeven vermogen van de zender en het aan de antenne toegevoerde vermogen
b het afgegeven vermogen van de zender min het vermogen toegevoerd aan de antenne
c de mate waarin de zendantenne-impedantie afwijkt van de karakteristieke impedantie van de kabel
d het aan de antenne toegevoerde vermogen gedeeld door het afgegeven vermogen van de zender
117
Een halve-golf gevouwen dipoolantenne voor de 40-meter band wordt gevoed door een lintlijn met een karakteristieke impedantie van 300 ohm.
De lengte van deze voedingslijn:
a moet precies 20 meter zijn
b mag iedere willekeurige lengte hebben
c moet een oneven aantal kwartgolf-lengten bedragen
d moet een even aantal halve-golf-lengten bedragen
118
De verkortingsfactor van een transmissielijn wordt bepaald door de:
a lijnlengte
b weerstand van de binnenader
c afsluitimpedantie
d diëlectrische constante van de isolatie
119
De belangrijkste eigenschap welke een hf-antenne voor verbindingen over grote afstand (DX) moet hebben is:
a symmetrische opbouw
b lage impedantie
c grote bandbreedte
d kleine opstraalhoek
120
Een in het midden gevoede halvegolfantenne is in resonantie op 7 MHz.
Bij gebruik van deze antenne op 14 MHz is de impedantie in het voedingspunt:
a sterk capacitief
b veel lager
c sterk inductief
d veel hoger
121
De werkelijke lengte van een coaxiale kabel is korter dan de elektrische lengte omdat:
a de karakteristieke impedantie laag is
b er buiten de kabel géén veld ontstaat
c er huideffect optreedt
d de voortplantingssnelheid in coaxkabel lager is dan in lucht
122
Door het toevoegen van een hf-trap véor de mengtrap van een superheterodyne ontvanger:
a kan de ontvanger over een groter bereik worden afgestemd
b wordt de BFO overbodig
c wordt de gevoeligheid van de ontvanger verhoogd
d kunnen EZB-signalen worden ontvangen
123
Het effectief opovangend opperviak van een halvegolfdipool voor 144 MHz Is t.o.v. het effectief oovangend opperviak van een halvegolfdipool voor 432 MHz:
a een derde deel
b gelljk
c negen maal zo groot
d drie maal zo groot
124
Een voedingslijn met een elektrische lengte van 1/4 golflengte is aan het einde kortgesloten.
De ingangsimpedantie Zi is:
a 50 Ω
b zeer laag
c 12.5 Ω
d zeer hoog
125
De karakteristieke impedantie van de voedingslijn is 100 ohm.
De ingangsimpedantie Zi is:
a 25 ohm
b 50 ohm
c 100 ohm
d 200 ohm
126
De antenne is ontworpen voor de 80- en 40-meter amateurband.
In de antenne zijn 2 gelijke traps opgenomen.
Stelling 1:
De traps gedragen zich op de 40-meter als een capacitieve reactantie, waardoor samen met de eindstukken een halve golf dipool ontstaat.
Stelling 2:
de traps gedragen zich op de 80-meter als een inductieve reactantie, waardoor samen met de beide eindstukken een halve golf dipool ontstaat.
Wat is juist:
a geen
b 1 en 2
c 1
d 2
127
Een zendantenne met richtwerkinng wordt toegepast:
a om uitstraling van harmonischen te voorkomen
b om een goede aanpassing aan de zender tekerijgen
c om een grotere afstand te kunnen overbruggen
d om een groter frequentiebereik te krijgen
128
Een zender werkend op 3.5 Mhz wordt uitgerust met een antenne bestaande uit een rechte draad met een lengte van 25 meter.
Welke van de onderstaande aankoppelingen is juist?
a 1
b 2
c 3
d 4
129
Welke van de onderstaande antennetypen heeft horizontaal een cirkelvormig stralingsdiagram?
a een horizontale dipool
b een horizontale dipool met een reflector
c een verticale dipool
d een Yagi-antenne.
130
Een halve golf dipool antenne straalt het sterkst:
a in de lengterichting van de straler
b in de richtingen loodrecht op de straler
c onder een hoek van 45 graden m et de straler
d bij grote lengte-diameter verhouding van de straler
131
De voor-achter verhouding van een antenne wordt uitgedrukt in:
a hertz
b decibel
c volt
d ohm
132
Een twee-meter dipoolantenne wordt horizontaal opgesteld op ca 10 cm boven het metalen dak van een auto.
De impedantie in het midden van de antenne bedraagt dan ongeveer:
a 25 ohm
b 75 ohm
c 150 ohm
d 300 ohm
133
De meter geeft een staandefolfverhouding (SGV) van 3 aan.
De sgv op de kabel kan worden teruggebracht tot 1 door:
a de aanpassing van de zender eindtrap op de kabel te verbeteren
b de aanpassing van de antenne op de kabel te verbeteren
c tussen zender en meter een pi-filter op te nemen
d tussen meter en kabel een po-filter op te nemen
134
Een open halvegolf dipool in de vrije ruimte heeft in het midden een impedantie van ongeveer:
a 600 ohm
b 240 ohm
c 72 ohm
d 36 ohm
135
Een open hele golf dipool antenne wordt in het midden door een open lijn, van een kwart golflengte lang, symmetrisch gevoed.
Welke tekening geeft de spanningsverdeling op straler en voedingslijn weer?
a
b
c
d
136
In welke van de tekeningen is de coaxiale kabel met een karakteristieke impedantie van 75 ohm op de juiste manier met de halve golf dipool antenne verbonden?
a
b
c
d
137
Een in het midden gevoede halve golf antenne is in resonantie op 7 Mhz.
Als deze op 14 Mhz wordt gebruikt is de impedantie in het voedingspunt:
a veel lager
b veel hoger
c inductief
d capacitief
138
De polarisatierichting van het signaal uitgezonden door een draadantenne wordt bepaald door:
a de hoek van de antenne tov het aardoppervlak
b het aantal golven dat de antenne lang is
c de aanpassing van de antenne aan de zender
d de antenne wel of niet symetrisch te voeden
139
Een halvegolf dipool antenne wordt dmv een kwartgolf aanpassingsstuk (stub) aangesloten op een transmissielijn.
De transmissielijn heeft een hogere karakteristieke impedantie dan de stralingsweerstand van de antenne.
De juiste manier is:
a
b
c
d
140
De voor-achterverhoiding van een antenne wordt uitgedrukt in:
a watt
b decibel
c volt / m
d SWR
141
De polarisatie van een dipool antenne wordt bepaald door:
a de hoek van de antenne tov het aardoppervlak
b de aanpassing van de antenne aan de voedingskabel
c de lengte van de antenne
d de hoogte van de antenne tov het aardoppervlak
142
De diameter van paraboolantennes is:
a veel groter dan de gebruikte golflengte
b ongeveer gelijk aan de gebruikte golflengte
c 2x de gebruikte golflengte
d veel kleiner dan de gebruikte golflengte
143
Een open halvegolf dipool in de vrije ruimte heeft in het midden een impedntie van ongeveer:
a 600 Ω
b 240 Ω
c 72 Ω
d 36 Ω
144
De straling van een halve golf dipool antenne in de vrije ruimte is maximaal:
a in de lengterichting van de straler
b in een richting loodrecht op de straler
c onder een hoek van 300 met de straler
d onder een hoek van 450 met de straler
145
Om een gevouwen dipool te voeden met een open luchtlijn van 600 ohm wordt gebruik gemaakt van een kwartgolflengte impedantie transformator.
Deze wordt gemaakt van voedingslijn met een karakteristieke impedantie van ongeveer:
a 75 ohm
b 300 ohm
c 425 ohm
d 600 ohm
146
Een voedingslijn met een elektrische lengte van ¼ golf is aan het einde kortgesloten.
De karakteristieke impedantie is 50 ohm.
De ingangsimpedantie Zi is:
a zeer laag
b 25 ohm
c 50 ohm
d zeer hoog
147
Welk figuur stelt een halve golf “zeppelin” voor ?
a
b
c
d
148
Een gevouwen halve golf dipool antenne wordt gevoed met een open luchtlijn met een karakteristieke impedantie van 600 Ohm.
Voor de aanpassing wordt gebruik gemaakt van een kwartgolflengte-lijn als impedantietransformator.
De karakteristieke impedantie van de kwartgolflengte-lijn is ongeveer:
a 75 ohm
b 300 ohm
c 425 ohm
d 600 ohm
149
Een zender geeft alleen het maximale vermogen af aan een antenne indien:
a de zenderuitgang is aangepast aan de voedingslijn
b de antenne is aangepast aan de voedingslijn
c de zenderuitgang en de antenne zijn aangepast aan de voedingslijn
d de antenne in resonantie is
150
.
Een staandegolf in een antennekabel wordt veroorzaakt door:
a de modulatie van het uitgezonden signaal
b de hoogfrequente spanning en de stroom welke op een punt op de kabel gemeten worden
c een verschil tussen de antenne-impedantie en de kabelimpedantie
d de capaciteit van de antennekabel
151
Op de asymmetrische laagohmige uitgang van een zender die werkt op 15 Mhz, wordt een verticale straler van 3 meter lang aangesloten.
Voor een maximale uitstraling moet tussen de uitgang en de straler worden aangesloten:
a verkortingscondensator
b parallelkring afgestemd op 15 Mhz
c verlengspoel
d seriekring afgstemd op 15 Mhz
152
Circulaire polarisatie van een VHF-signaal wordt in de praktijk verkregen door:
a periodieke omschakeling tussen een horizontale en een vertikale antenne
b twee loodrecht op elkaar staande antennes met een faseverschil van 90 graden te voeden
c de antenne onder een hoek van 45 graden met het aardoppervlak te plaatsen
d de antenne mechanisch om zijn lengte-as te laten draaien
153
Circulaire polarisatie van een electromagnetische golf kan worden opgewekt met:
a een Yagi antenne
b twee dipolen loodrecht op elkaar
c een gevouwen dipool
d een tot een cirkel gebogen dipool
154
De coaxkabels hebben een karakteristieke impedantie van 70 Ω.
De electrische lengte is aangegeven.
De zenders moeten met 50 Ω worden belast.
Aanpassing wordt verkregen:
a met opstelling 1 en 2
b alleen met opstelling 1
c alleen met opstelling 2
d met geen van beide opstellingen
155
Een golfpijp wordt toegepast in het frequentiegebied:
a 3 - 30 Hz
b 3 - 30 kHz
c 3 - 30 MHz
d 3 - 30 GHz
156
De karakteristieke impedantie van een open voedingslijn neemt toe wanneer:
a de voedingslijn hoger wordt opgesteld
b de draden van beter geleidend materiaal worden gemaakt
d het aantal spreiders wordt verkleind
d de afstand tussen de draden groter wordt gemaakt
157
De staandegolfmeter (SGM) is gemaakt voor 50Ω.
De antennetuner wordt zo afgeregeld dat de staandegolfmeter 1:1 aanwijst.
In welke kabel is nu een staandegolfverhouding van 1:1 bereikt?
a kabel 1 en kabel 2
b alleen kabel 1
c alleen kabel 2
d geen van beide kabels
158
Het door de antenne effectief uitgestraald vermogen (ERP) is:
a 1000 W ERP
b 10 W ERP
c 1 W ERP
d 0,1 W ERP
159
Een zendantenne met richtwerking wordt toegepast:
a om een goede aanpassing aan de zender te verkrijgen
b om uitstraling van harmonischen te voorkomen
c om een grotere afstand te kunnen overbruggen
d om een groter frequentiebereik te krijgen
160
Een amateur wil een stuk coaxiale kabel afsnijden dat voor de 6 meter band een elektrische lengte heeft van een halve golflengte.
De verkortingsfaktor van de kabel bedraagt 0,75.
De kabel moet worden afgesneden op een lengte van;
a 2.25 m
b 3.0 m
c 4.0 m
d 4.5 m
161
De coaxkabels hebben een verlies van 3 dB per 100 meter.
Tussen zender en belasting geldt, dat het verlies in dB:
a in opstelling 1 groter is dan in 2
b in beide opstellingen gelijk is
c in opstelling 2 groter is dan in 1
d alleen afhankelijk is van het diëlectricum van de kabels
162
Een open (niet kortgesloten) stuk coaxiale kabel met een diëlektricum van polyethyleen gedraagt zich als een serieresonantiekring op 144 MHz.
De met een meetlat gemeten lengte bedraagt ongeveer:
a 35 cm
b 52 cm
c 69 cm
d 144 cm
163
De polarisatie van de door een yagi-antenne uitgestraalde golf wordt bepaald door:
a het aantal elementen
b de stand van de straler
c de antennehoogte
d de afstand tussen de elementen
164
Stelling 1
De antennewinst van een gevouwen dipool is groter dan van een enkele dipool.
Stelling 2
De antennewinst van een 12 elements Yagi-antenne is groter dan van een 6 elements Yagi-antenne.
Wat is juist:
a stelling 1 en 2
b alleen stelling 1
c alleen stelling 2
d geen van beide stellingen
165
Aan het eind van het stralende element van een kwartgolf zendantenne (groundplane):
a zijn de hoogfrequente spanning en de stroom het hoogst
b zijn de hoogfrequente spanning en de stroom het laagst
c de hoogfrequente stroom het hoogst en de hoogfrequente spanning het laagst
d de hoogfrequente stroom het laagst en de hoogfrequente spanning het hoogst
166
De karakteristieke impedantie van beide stukken voedingslijn is 100 ohm.
De ingangsimpedantie Zi is:
a 25 Ω
b 50 Ω
c 100 Ω
d 200 Ω
167
Getekend zijn het stralingsdiagram van een enkele dipool en dat van een dipool met parasitaire reflector.
Stelling 1
Diagram A is van een dipool met reflector
Diagram B is van een enkele dipool
Stelling 2
De voor-achterverhouding van de dipool is kleiner dan van de dipool met reflector.
Wat is juist:
a stelling 1 en 2
b alleen stelling 1
c alleen stelling 2
d geen van beide stellingen
168
Een open (niet kortgesloten) stuk coaxiale kabel kan gebruikt worden als parallelresonantiekring indien de met een meetlat gemeten lengte:
a een halvegolflengte lang is
b ongeveer 30% korter is dan een halvegolflengte
c ongeveer 30% langer is dan een halvegolflengte
d een kwartgolflengte lang is
169
Onder de karakteristieke impedantie (golfweerstand) van een coaxiale kabel wordt verstaan de impedantie die we meten aan de ingang van de kabel, wanneer deze:
a aan het uiteinde open is
b aan het uiteinde is kortgesloten
c reflectievrij is afgesloten
d een kwartgolflengte lang is
170
Een open (niet kortgesloten) stuk coaxiale kabel met een verkortingsfactor van circa 0,7 gedraagt zich op 144 MHz als een seriekring in resonantie.
De met een meetlat gemeten lengte bedraagt ongeveer:
a 35 cm
b 52 cm
c 74 cm
d 144 cm
171
Een verticale antenne heeft een lengte van 10 meter.
De aanpassing van de antenne is laagohmig.
De zendfrequentie is ongeveer:
a 7,5 MHz
b 10MHz
c 15MHz
d 30 MHz
172
Een dipoolantenne met een impedantie van 300 Ω wordt met behulp van een transformator aangepast aan een coaxkabel van 75 Ω.
De wikkelverhouding van de transformator is:
a 1 op 1
b 1 op 1.4
c 1op 2
d 1op 4
173
Het gevolg van het naar beneden buigen van de radialen van een groundplane antenne is:
a het verhoogt de stralingshoek
b het brengt de voetpuntimpedantie dicht bij 50 ohm
c het brengt de voetpuntimpedantie dicht bij 300 ohm
d dat er géén mantelstromen kunnen lopen
174
Een antenne met traps:
a is een helix-antenne
b onderdrukt stoorsignalen
c heeft maximale winst in alle richtingen
d kan op meer dan éèn band worden gebruikt
175
De coaxkabels hebben een verlies van 3 dB per 100 meter.
Tussen zender en belasting geldt, dat het verlies in dB:
a in opstelling 1 groter is dan in 2
b in beide opstellingen gelijk is
c in opstelling 2 groter is dan in 1
d alleen afhankelijk is van het diëlectricum van de kabels
176
Een eind gevoede antenne heeft een lengte van 20 m.
De aansluitweerstand van de antenne is hoogohmig.
De resonantiefrequentie is ongeveer:
a 18,75 MHz
b 11,25 MHz
c 7,5MHz
d 3,75 MHz
177
De karakteristieke impedantie (golfweerstand) van een gebruikelijke open voedingslijn bedraagt ongeveer:
a 50 Ω
b 75 Ω
c 600 Ω
d 4000 Ω
178
De meest toegepaste coaxiale kabel tussen de zendontvanger en de antenne heeft een karakteristieke impedantie van:
a 50 ohm
b 100 ohm
c 300 ohm
d 600 ohm
179
Welke antenne heeft in het horizontale vlak een cirkelvormig stralingsdiagram?
a. een groundplane-antenne
b. een horizontale dipoolantenne
c. een cubical quad antenne
d. een yagi-antenne