VERON 10.2.2

Uitvoeringen van aardverbindingen:
Een aardedraad van de netspanningsinstallatie kan met veel omzwervingen aangesloten zijn op de aardaansluiting in de meterkast.
Daarom moet een antenne installatie een eigen en zo kort mogelijke verbinding met een aardverbinding hebben.
Hiervoor mag ook niet de koperen waterleiding of (nog erger!) gasleiding worden gebruikt.

Uitvoeringen van aardverbindingen:
Aan elke elektrische installatie stelt men de eis dat de gebruiker er zonder gevaar gebruik van moet kunnen maken.
Gevaarlijke spanningen tussen uitwendige metalen delen van de installatie en de aarde mogen dan ook niet voorkomen.
Om hieraan te voldoen dient de installatie over een deugdelijke veiligheidsaarding te beschikken. Deze bestaat uit een goed geleidende verbinding tussen aanraakbare metalen delen welke bij een defect onder spanning kunnen komen te staan, en de aarde.
Bij een isolatiedefect zal hierdoor de smeltveiligheid of installatieautomaat zó snel in werking treden dat er geen gevaar is te douchen, er kan geen gevaarlijke spanning tussen een geaard deel en de aarde ontstaan.

(In deze situatie, zal bij de toepassing van een aardlekschakelaar, doorgaans, alleen deze in werking treden).
De aardleiding, welke verbonden is met de aardrail in de groepenkast, maakt door middel van een aardelektrode contact met de aarde.
Vanuit de groepenkast wordt bij de afgaande groepen aarddraden meegetrokken, de aderisolatie van deze draden dient geel/groen van kleur te zijn.
Door en chassis van een apparaat met de (rand)aarde te verbinden kan het chassis geen hoge spanning ten opzichte van de aarde krijgen.
Dat is dus veilig.
Echter, een bliksemafleider sluit je nooit aan op de randaarde (anders gaat de boel kapot bij een inslag), maar altijd op een aparte aardelektrode.